vrijdag 24 mei 2024

 

zaterdag

25

mei

De slak

Draag ik mijn huis en ben ik nergens thuis
en kan ik nergens voor de regen schuilen,
dan in de schelp, die ik niet om kan ruilen
voor ooit een ander, niet mijn eigen huis.

Ken ik de aarde, maar de hemel niet,
de groene haag, maar niet de bloesemknoppen,
de helling wel, maar nooit de heuveltoppen.
Laat ik geen sporen na dan van verdriet.
Ben ik maar voor eenzelvigheid geschapen
en voor de regen, die mij buiten drijft
en voor de weg, die zonder einde blijft.

En voor de kinderen, die slakken rapen,
maar ’s avonds thuis en bij elkander slapen.




Harriƫt Laurey (1924-2004)
uit: Loreley (1952)




 

vrijdag

24

mei

Suzanne

Suzanne neemt je mee
naar een bank aan het water.
Duizend schepen gaan voorbij
en je zit wat peinzend naast haar
Je denkt: da’s voor een liedje,
een begin waar wel wat in zit.
En de overige inhoud
zal je verder nog een zorg zijn.
Want wanneer je nu de rest maar
op bewogen toon blijft zingen,
klinkt een woord als pepermuntjes
nog diepzinnig en geladen
en vooral met die violen.
Als ’t maar teder is en innig
klinkt het toch nog interessant.
Daarop moet je maar vertrouwen.
En dat zijn zo je gedachten,
onderhand.

En Jezus was een visser.
En dat heeft met die Suzanne
wel geen ene moer te maken,
maar het doet het als verrassing.
Je had ook nog kunnen zingen
van: ‘Christoffel was een veerman’,
of van ‘Herman was een zanger’.
’t Is gewoon iets van stug doorgaan
en vooral als die violen
er dan nog een schepje opdoen,
zal de sfeer van kabb’lend water
wel de boventoon gaan voeren.
Wat daar ook de zin van zijn mag.
En zo kun je heel lang doorgaan,
als door tranen overmand,
en je blijft maar zorg’lijk zingen,
en je plaatje is een topper
onderhand.



Michel van der Plas (1927-2013)
uit: Het 2e schuinschrift (1974)