maandag 29 april 2024

 

maandag

29

april

J.C.Bloem-week

 


In Memoriam

 

De blaren vallen in de gele grachten;

Weer keert het najaar en het najaarsweer

Op de aarde, waar de donkre harten smachten

Der levenden. Hij ziet het nimmermeer.

 

Hoe had hij dit bemind, die duistre straten,

Die atmosfeer van mist en zaligheid,

Wanneer het avond wordt en het verlaten

Plaveisel vochtig is en vreemd en wijd.

 

Hij was geboren voor de stille dingen,

Waarmee wij leven - maar niet even lang -

Waarvan wij 't wezen slaken in ons zingen,

Totdat wij zinken, en met ons de zang.

 

Het was een herfst als nu: de herfsten keeren,

Maar niet de harten, na hun korten dag;

Wij stonden, wreed van menschelijk begeeren,

In de ademlooze kamer, waar hij lag.

 

En voor altijd is dit mij bijgebleven:

Hoe zeer veel stiller dood dan slapen is;

Dat het een daaglijksch wonder is, te leven,

En elk ontwaken een herrijzenis.

 

Nu weer hervind ik mij in het gewijde

Seizoen, waar de gevallen blaren zijn

Als het veeg zonlicht van een dood getijde,

En denk: hoe lang nog leef ik in dien schijn? 

 

Wat blijft ons over van dit lange derven,

Dat leven is? Wat, dat ik nog begeer?

Voor hem en mij een herfst, die niet kan sterven:

Zon, mist en stilte, en dan voor immermeer.

 

J.C.Bloem (1887-1967) Uit: Het verlangen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten