zondag 29 december 2013



Zondag

29

December

Nieuwjaars-Lied

Op de wijze: “God zal mij zijn aanzicht tonen” uit Schutte
  • Uren, dagen, maanden, jaren,
  • Vliegen als een schaduw heên.
  • Ach! wij vinden, waar wij staren,
  • Niets bestendigs hier beneên!
  • Op den weg, dien wij betreden,
  • Staat geen voetstap, die beklijft:
  • Al het heden wordt voorleden,
  • Schoon 't ons toegerekend blijft!
  •  
  • Voorgeslachten kwijnden henen,
  • En wij bloeien op hun graf;
  • Ras zal 't nakroost ons bewenen.
  • 't Mensdom valt als blaadren af.
  • 't Stof, door eeuwen zaamgelezen,
  • Houdt het zelfde graf bewaard.
  • Buiten U, o eeuwig Wezen!
  • Ach! wat was de mens op aard'!
  •  
  • Maar door U aan 't niet onttogen,
  • Liet uw gunst hem niet alleen.
  • Godlijk Licht omscheen zijne ogen,
  • En zijn nietigheid verdween.
  • Onder uw genadeleiding
  • Wordt hem deze levensbaan
  • Slechts ontwikkeling, voorbereiding
  • Tot een eindeloos bestaan.
  •  
  • Dat de tijd hier 't al verover',
  • Aan geen tijdperk hangt mijn lot.
  • Gij, Gij blijft mij altijd over,
  • Gij blijft eindeloos mijn God.
  • Wel een ramp mij hier ook nader,
  • 'k Vind in U mijn rustpunt weêr.
  • Gij blijft in uw' Zoon mijn Vader,
  • Wat verander', wat verkeer'.
  •  
  • Vader, onder al mijn noden,
  • Vader, onder heil en straf,
  • Vader, ook in 't rijk der doden,
  • Vader, ook in 't zwijgend graf.
  • Waar ik ooit verandring schouwe,
  • Gij, o God, houdt eeuwig stand.
  • Ook op mijn stof rust op uw trouwe,
  • Sluimert in uw vaderhand!
  •  
  • Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
  • Met uw blijdschap en verdriet.
  • Welk een ramp ik moog bewenen,
  • God, mijn God, verandert niet.
  • Blijft mij alles hier begeven;
  • Voortgeleid door zijne hand,
  • Schouw ik uit dit nietig leven
  • In mijn eeuwig Vaderland.
Uit: Proeve van eenige gezangen, 1805.
Rhijnvis Feith (1753-1824)

donderdag 26 december 2013


Donderdag

26

December

ZESTIEN MILJOEN VLAMMETJES 't Is vier dagen voor Kerstmis, dit is de kortste dag. Als het straks buiten donker wordt begint de langste nacht. En als we nu niet gauw iets doen, dan houdt die nacht nooit op. Dan blijft het donker buiten. En ook in onze kop. Dit is het oude Joelfeest. Jaag nu het duister weg! Ik heb gelezen hoe dat moet, dus doe wat ik je zeg: steek allemaal een kaarsje aan, dat is vannacht verplicht. Zo vragen wij tezamen om de terugkeer van het licht. Dat deed de oermens vroeger al, met vuurtjes groot en klein. Dat deden ook d'Egyptenaar, de Griek en de Romein. Dat deden de fossielen, dat deden de Germanen, dat deden alle cowboys en ook de Indianen. Dat deden Batavieren en de Kaninefaten, en ook de dinosaurussen toen die nog konden praten. Ook zij staken een kaarsje aan en zongen dan een lied. Het ging niet over Jezus, die had je toen nog niet. Ook zij staken een kaarsje aan en gingen zitten dromen over de terugkeer van het licht, over een nieuwe zomer. Zo vierden zij het feest van Joel, joegen het duister weg. 't Is al die eeuwen goed gegaan, dus doe wat ik je zeg. Zo moeten wij het ook doen, met z'n allen deze nacht. Het moet vooral tezamen - daarin ligt onze kracht. Kom je uit Joegoslavië, uit Goes of Enschede, of ver weg uit Somalië, doe hier vooral aan mee. Kom je uit Suriname, Aruba, Curaçao, of kom je van Bonaire, pak nu een kaarsje - gauw! En kom je uit het oosten en ben je Islamiet, het geeft niet waar je in gelooft. Dat hindert nu eens niet. Dus kom je uit Marokko, of van Paleis Soestdijk, dit klusje doen we samen, ja, allen tegelijk. Dit is het oude Joelfeest. Jaag nu het duister weg! Ik heb gelezen hoe dat moet, dus doe wat ik je zeg. We steken nu de kaarsjes aan. Het is een prachtgezicht, die zestien miljoen vlammetjes. Dat heet midwinterlicht. Die zestien miljoen vlammetjes - daarin schuilt onze kracht. Het moet vooral tezamen. Want anders blijft het nacht.
Sjoerd Kuyper

zondag 22 december 2013

Zondag

22

December






KERSTINKOPEN

Kerstinkopen, Kerstinkopen
honderdduizend rondjes lopen
mama heeft 'n lange lijst
waar ze steeds bezorgd op wijst



'Rauwe ham en eendenborst
wilde rijst en Spaanse worst
Danish Blue en Camembert
voor de kaasplank na 't dessert
biogarde, zure room
hé Milan, doe niet zo sloom
race je even naar 't snoep
haal ik de aspergesoep'



Kerstinkopen, Kerstinkopen
achter mama's wagen lopen
't is een hele lange lijst
waar ze zo bezorgd op wijst



'Broccoli en aubergines
champignons en nectarines
rode besjes, mandarijnen
kerstomaten, van die kleine
peultjes, bieslook, pijnboompitten
hé, waar zou Milan toch zitten?
artisjokken, goudreinetten
kijk 'ns mooie Kerstservetten'



Kerstinkopen, Kerstinkopen
ik ben lekker weggeslopen
door de snoep- en koekjespaden
richting strips en autobladen



'Cashewnoten, kaviaar
geen jenever maar dit jaar
rode/witte wijn, cognac
niet vergeten; pijptabak
cola, jus d'orange, cacao
hé Milan, waar blijf je nou?
mosterd, mayo, sesamolie
nacho's, pinda's, huishoudfolie'



Kerstinkopen, Kerstinkopen
bijna klaar mam? 'k mag het hopen
'k heb 't hier nu wel gehad
Kerstinkopen? lang duurt dat



'Bitterkoekjes, bokkenpootjes
stokbrood, toastjes, worstenbroodjes
Kerstkransjes; gevarieerd
chocopasta die goed smeert
drie croissants voor 't ontbijt
hé Milan is weer 'ns kwijt
'k hoop maar dat ie buiten wacht
en nog aan de snoepjes dacht'



Kerstinkopen, Kerstinkopen
'k ben maar vast naar huis gelopen
'k paste er toch niet meer bij
Kerstinkopen? Niks voor mij

Cato Fluitsma 

donderdag 19 december 2013

Kijk nog maar een keer goed naar het plaatje hierboven, want in werkelijkheid zul je deze prachtige "kreet" van C.S.S.Crone niet meer tegenkomen.
Het huis viel deze week ten offer aan de sloophamer bij de grote renovatiewerkzaamheden rond |Utrecht CS.
Donderdag

19

December

Euthanasia 

In dat geweldige uur, waarin het vege leven
Nog eenmaal - maar hoe zwak - de broze wieken rept,
Wanneer de hoop, nabij de grenzen van haar streven,
Als een gebarsten klok haar laatste slagen klept,

Verlatene dan de ziel haar vleselijke woning,
Die weldra achterblijft, een dienaar zonder heer,
Gelijk de zatte bij, die, zwaar van de' aardsen honing,
Wegvliegt van 't geurge veld door gouden schemersfeer.

Dan geve God zijn rust aan de vermoeide voeten,
Vermoeid van 't zwerven langs der wereld heerlijkheid,
Gezweept door 't dagelijks verlaten en ontmoeten,
Maar nimmer naar een vast en veilig doel geleid.

Rust aan de handen, die zo dikwijls smekend trachtten
De vreugd te grijpen bij haar langswaaienden zoom,
Maar van een koenen greep geweerd door die gedachten:
Dat de vervulling steeds het einde is van een droom.

En rust aan de ogen, die, verblind van 't stof der straten,
Van tranen om het leed der eenzaamheid gedoofd,
Toch nimmer leerden om, ontgoocheld en gelaten,
Het leven te zien gaan voorbij het lustloos hoofd.

En boevenal aan 't hart, dat overal wou wonen,
En nergens wonen kon, daar steeds het elders riep,
Een rust als van wie droomt, gewiegd op verre tonen,
En niets meer voelt dan een bekoring, koel en diep.

Rust, rust en vroom ontzag bij 't grootste der geheimen:
Een mens, om wien nu luwt het wereldse gedruis,
Zoals na lentedag de woeste stormen zwijmen,
En 't hoorbaar stiller wordt rondom het donker huis.

Dat dan één zekerheid hem stervenskracht verlene:
Verzadigd heen te gaan van 's levens koningsmaal,
Opdat hij 't hoofd niet kere en tegen 't kussen wene
Bij 't wrange denken aan den eersten morgenstraal.


J.C.Bloem (uit Het Verlangen)




zondag 15 december 2013

Zondag
15
December

Slavernij

Hebt ge vuisten kloek en sterk,
Hebt ge een harte zacht en goed,
Zijt ge lang geen domme bloed,
Maar de knapste haast in ’t werk,
Zijt gij eerlijk, trouw en braaf,
Leeft ge, wat uw arbeid zij,
Als een vogel, vrij en blij,
Drink dan ‘water,’ zoo als hij -
Anders zijt gij morgen Slaaf!

Ach, hoe menig kloeke hand,
Ach, hoe menig blij gemoed,
Hoe veel harten zacht en goed,
Hoe veel flinkheid en verstand,
Zag ’k verdronken in een glas,
Waar (in steê van 't zuiver nat,
Dat uit bron of duinwel spat)
’t Vloeijend vuur uit kruik of vat,
’t Helsch jenevervocht in was!

Ziet! die ergste slavenbeul
Smeedt zijn kluisters om u heen,
Snerpt zijn zweepslag om uw leên,
Zonder troost ooit, zonder heul! -
Hieldt ge eens tegen Slavernij
Tachtig bange jaren stand,
Krachtig volk van Nederland!
Thàns omsluit u strenger band....
Blanke slaven, vecht u vrij!


Jan Pieter Heije (1809-1876)

donderdag 12 december 2013

Donderdag
12
December
 
Je ogen zien het varend schip
voorgoed vertrokken van de ka
kleiner en kleiner worden na
tot enkel nog een vage stip

verdwijnt achter de horizon,
waarna een stem terzijde zegt:
‘keer je maar om, nu is het weg,
je deed het laatste wat je kon.’

Maar is het weg?  Vanuit het zicht
van hier verdween die kleine boot,
maar ginds vaart hij nog even groot
als toen het anker werd gelicht

en juist als hier klinkt: ‘laat ons gaan’
roept iemand aan de overkant
al wijzend, wijzend met zijn hand:
‘daar komt hij aan, daar komt hij aan.’


Hans Mudde

zondag 8 december 2013

Zondag
8
December

De spookpier

de zee is woest en kolkt bij windkracht negen
er is geen mens, geen beest  zelfs, op het strand
het onweer krijgt van God de vrije hand
de pier is ziek en bang en voelt de regen

hij zucht en kraakt, al jaren doodgezwegen
en danig  aangevreten door de tand
des tijds, is hij nu in het stadium beland
van bidden, hij houdt stand op hoop van zegen

de lucht is grauw als aangetast  beton
er zweven vreemde klanken, alsof spoken
de macht gegrepen hebben op de pier

ze houden huis en kennen geen pardon
waar eens pilaren stonden, staan nu knoken
de toekan is veranderd in een gier

Daan de Ligt

donderdag 5 december 2013

Donderdag
5
december
 
 
Begrip



De Franse parachutisten
De dag voor de aanval
Aten ze niet en dronken ze niet.



Dan vielen ze aan, naakt en geolied,
In het grauw van de ochtend
Nog voor de roosvingerige dageraad.



Niet goed begrijp ik
Waarom ik dit zo goed begrijp.



Zwitserse ervaring



De berg keek me aan
En zei: ‘Wat mag jij blij zijn
Dat je me ziet.’
 
 
Arthur Docters van Leeuwen

uit: Weggewaaid (2013) 
 

 
 
  
  
  
  
  
  
  
  
  
  
  
  
 
 
 

 



zondag 1 december 2013

Zondag

1

December

Goede dood

Goede Dood wiens zuiver pijpen
Door 't verstilde leven boort,
Die tot glimlach van begrijpen
Alle jong en schoon bekoort,

Voor wien kinderen en wijzen
Lachend laten boek en spel,
Voor wien maar verkleumde grijzen
Huivren in hun kille cel, -

Mij is elke dag verloren,
Die uw lokstem niet verneemt;
Want dit land van most en koren
Is mij immer schoon en vreemd;

Want nooit beurde ik hier te drinken
't Water dat de ziel verjongt,
Of van dichtbij hief te klinken
't Verre wijsje dat gij zongt:

Alle schoon dat de aard kan geven,
Blijkt een pad dat tot u voert,
En alleen is leven leven
Als het tot den dood ontroert.




P.C. Boutens (1870-1943)

donderdag 28 november 2013

Donderdag
28
November


Het lied van de aanpassing

Zeg, wat las ik in de krant?
Nederland, ons Nederland
is gastvrij voor alle rassen,
als men zich maar aan wil passen.

Mens en dier! Mens en dier!
Houd je aan de regels hier.
Ja, men hoort nu ook al klagen
dat de vogels zich misdragen.

Elke vogel zingt zijn lied
en dat pikken wij hier niet.
Waarom dragen vogels veren,
lang zo netjes niet als kleren?

Mus en merel, kraai en haan,
pas je aan! Pas je aan!
Zouden jullie nou die gekke
vleugels niet eens uit gaan trekken?

Haan, hou op met je gekraai.
Pauw, het staat je niet zo fraai
om je staart maar te vertonen
aan de buren die hier wonen.

Merel… krijgt een fluitverbod.
Mus… moet plassen in een pot.
Uil mag ’s nachts niet wakker wezen.
Roodborst moet de bijbel lezen.

Heus, wij vinden vogels fijn,
als ze maar gekortwiekt zijn.


 


uit: Verzamelde liedjes en gedichten 

Willem Wilmink

zondag 24 november 2013

Zondag

24

November

Herfst (III)

De hooggewelfde Octoberboomen-bogen
Zijn plechtig-stil als oude cathedralen.
De laan-lantarens blanken als opalen.
't Is of de velde' in melken mist bewogen.

Bleek zalmrood, troost een zweem van zonnedalen
Nog even 't grijs der lucht, als mededoogen
Wel bleeken weemoed met een liefdelogen.
Dor loover ritselt – 'k Durf niet ademhalen.

Het kalme dorp, de eenvoudige landouwen,
Zij lijken vreemd in herfst- en avonddoomen,
Mysterievol en, als een adem, lauwen

Voel ik rondom mijn voorhoofd, zwaar van droomen,
Een zoele windvleug. – Droppelen bedauwen
Mijn aangezicht, 'k weet niet vanwaar zij komen.


Hélène Swarth (1859-1941)
uit: Herfst (1913) 

donderdag 21 november 2013

Donderdag
21
November


De voortteling


God de Schepper heeft bij het begin der wereld
door een onbegrijpelijk besluit en niet te schatten
wijsheid twee seksen geschapen
die door zekere aanlokselen van wellust
zich vermengen tot voortteling van hun gelijke.

Bij deze wellustige verbinding
werpen de man en de vrouw hun zaad uit,
voornamelijk bij het geheiligd huwelijk.

Het zaad is een schuimachtig vocht
vol levengevende geest,

dat wit moet zijn en glanzig, helder, kleverig
en bolvormig, riekend naar vlier of palm,
door vliegen begeerd en zinkende in water.

Het grootste gedeelte ervan
komt uit de hersenen.

Er zijn echter mannen, die zo onstuimig en overmatig
van de bijslaap gebruik maken, dat zij i.p.v. zaad
een half gaar bloederig vocht uitwerpen
zelfs enkel bloed, waaruit de dood tenslotte volgt.

Drie dingen zijn nodig:

a.     Het vochtige zachte uitwerpsel
Dat voor het grootste gedeelte uit de hersenen komt.

b.    Winderigheid vol levensgeesten, die uit het hart komt
en spanning en oprichting der geslachtsdelen veroorzaakt.

c.     Ene begeerlijkheid en natuurlijke lust, die in de lever
zetelt en zich vandaar door de geslachtsdelen uitstort.

Als een van deze dingen ontbreekt
zijn de personen machteloos.

De man moet, met zijne gezellin en echtgenote
naar bed gegaan zijnde, haar vertroetelen, strelen,
liefkozen en ontroeren,

want al kussende geschiedt het dat
de vrouw de wil en de lust bekomt te cohabiteren
en een schepseltje Gods te maken.

Als beider zaad is uitgeworpen moet de man
niet te snel uitwijken opdat er geen lucht
in de baarmoeder dringt en het zaad bederft.

Zodra de man is opgestaan moet de vrouw
stil blijven liggen en dijen en benen kruisen
en aaneensluiten.

Ook moet zij niet spreken, hoesten of niezen.

Alzo gaf God hen die hunne lusten
niet kunnen matigen en hen die ontbloot zijn
van de gave der kuisheid het huwelijksbed.


Riekus Wakowsky (1932-1977)

De voortteling (vrij naar Ambrosius Paré de Laval, raadsheer en geneesheer des Konings) 

uit: Verzamelde gedichten