zaterdag 30 maart 2013



Zaterdag
30
Maart

Er knirpt een knerp door ’t kreupelhout,
De regen vezelt, de wind knoert koud
En over de heuv’len door ’t nat struweel
Sluipt sloom de Zwarte Zwadderneel

Maarten Toonder (1912-2005)

vrijdag 29 maart 2013



Vrijdag
29
Maart

Wat heb ik aan tijd?

Wat heb ik aan tijd? Ooit had ik tijd, wel
vaker dan één keer, ooit. Maar ik had niks
te doen en verveelde me dood. Ma-ham!
Wat zal ik nou eens gaan doe-oen?

Ga je kamer opruimen, ga de tuin maaien,
ga desnoods met je piemel spelen, maar dóé wat,
want ik heb genoeg van je gezanik & gezeur.
Ga doen wat je zou doen als je geen tijd had.

Toen schreef ik gauw dit gedicht, want er was
geen tijd meer. – Gek genoeg had ik daarna tijd
over voor minstens nog een komma en een punt.
-     En wat zal ik nu eens gaan doen?

Ted van Lieshout

donderdag 28 maart 2013


Donderdag
28
Maart

Voor alles is er wel een uur
onder de zon, onder de zee.

Voor baren of sterven, planten of rooien
is steeds gelegenheid,
Aan levenden, aan doden
moet tijd worden gewijd.

Tijd om af te breken,
een nieuw gebouw gereed.
Aan lach en traan zij eveneens
een uur of wat besteed.

Om doden dient gerouwd,
gedanst bij het huwelijksfeest.
Liefdesvuur verwarmt,
eenzaamheid verweest.

Er is een tijd van afweer
en van ‘t herstel der band.
Tijd ook om weg te gooien en
te verzamelen in een mand.

Een tijd om stil te zwijgen,
te spreken zonder blaam.
Een tijd om weer te minnen
als ‘t haten is gedaan.

Er is een tijd van oorlog,
er is een tijd van vreê.
Voor alles is er wel een uur
onder de zon, onder de zee.

Frans Woortmeijer
Naar: Prediker III 1-8

Frans Woortmeijer

woensdag 27 maart 2013


Woensdag
27
Maart

De rouwstoet voor de vorsten draagt, met trommen,
met rouwfloers, paarden, toortsen, d'overleden
hertog naar 't marmeren graf, omringd door drommen
schreiers in zwart gewaad, die langzaam treden.

Marcia funèbre's voor gestorven krijgers,
tropheeën boven zerken: helm, zwaard, sporen
der helden, doen voor vijanden, benijders
den doode oprijzen en zijn krijgsroem gloren.

Gij, geen gravin die onder uw gisante
gestrekt ligt, spelend weggerukt, met beide
kinderen in de armen toen de dood u scheidde,
hoort liturgie in 't hart van uw verwanten.

Christine d’Haen (1923-2009)
Uit: Twaalf grafgedichten voor Kira van Kasteel

dinsdag 26 maart 2013


Dinsdag
26
Maart

Gelijk een wandtapijt, gewerkt uit wol en zijde,
ontworpen om Pomona's eeuwig fruit
vol donkergroen en rood in korven uit te spreiden,
in bosschen, park en wei, getorst door zware vrouwen
weemoedig bij dien overvloedigen buit,
geleek het leven u, zoolang gij 't mocht aanschouwen.

Christine d’Haen (1923-2009)
Uit: Twaalf grafgedichten voor Kira van Kasteel

maandag 25 maart 2013


Maandag
25
Maart

BLUES (FOR HEDLI ANDERSON)

Ladies and gentlemen, sitting here,
Eating and drinking and warming a chair,
Feeling and thinking and drawing your breath,
Who’s sitting next to you? It may be Death.

As a high-stepping blondie with eyes of blue
In the subway, on beaches, Death looks at you;
And married or single or young or old,
You’ll become a sugar daddy and do as you’re told.

Death is a G-man. You may think yourself smart,
But he’ll send you to the hot-seat or plug you through the heart;
He may be a slow worker, but in the end
He’ll get you for the crime of being born, my friend.

Death as a doctor has first-class degrees;
The world is on his panel; he charges no fees;
He listens to your chest, says---"You’re breathing. That’s bad.
But don’t worry; we’ll soon see to that, my lad."

Death knocks at your door selling real estate,
The value of which will not depreciate;
It’s easy, it’s convenient, it’s old world. You’ll sign,
Whatever your income, on the dotted line.

Death as a teacher is simply grand;
The dumbest pupil can understand.
He has only one subject and that is the Tomb;
But no one ever yawns or asks to leave the room.

So whether you’re standing broke in the rain,
Or playing poker or drinking champagne,
Death’s looking for you, he’s already on the way,
So look out for him tomorrow or perhaps today.

W.H. Auden (1907-1973)

zondag 24 maart 2013


Zondag
24
Maart

Refugee Blues




Say this city has ten million souls,
Some are living in mansions, some are living in holes:
Yet there's no place for us, my dear, yet there's no place for us.

Once we had a country and we thought it fair,
Look in the atlas and you'll find it there:
We cannot go there now, my dear, we cannot go there now.

In the village churchyard there grows an old yew,
Every spring it blossoms anew:
Old passports can't do that, my dear, old passports can't do that.

The consul banged the table and said,
"If you've got no passport you're officially dead":
But we are still alive, my dear, but we are still alive.

Went to a committee; they offered me a chair;
Asked me politely to return next year:
But where shall we go to-day, my dear, but where shall we go to-day?

Came to a public meeting; the speaker got up and said;
"If we let them in, they will steal our daily bread":
He was talking of you and me, my dear, he was talking of you and me.

Thought I heard the thunder rumbling in the sky;
It was Hitler over Europe, saying, "They must die":
O we were in his mind, my dear, O we were in his mind.

Saw a poodle in a jacket fastened with a pin,
Saw a door opened and a cat let in:
But they weren't German Jews, my dear, but they weren't German Jews.

Went down the harbour and stood upon the quay,
Saw the fish swimming as if they were free:
Only ten feet away, my dear, only ten feet away.

Walked through a wood, saw the birds in the trees;
They had no politicians and sang at their ease:
They weren't the human race, my dear, they weren't the human race.

Dreamed I saw a building with a thousand floors,
A thousand windows and a thousand doors:
Not one of them was ours, my dear, not one of them was ours.

Stood on a great plain in the falling snow;
Ten thousand soldiers marched to and fro:
Looking for you and me, my dear, looking for you and me.




W.H. Auden (1907-1973)