zaterdag 18 februari 2012

Zaterdag

18

Februari

Air

Droom is 't leven, anders niet;
't Glijdt voorbij gelijk een vliet,
Die langs steile boorden schiet,
Zonder ooit te keren.
D' Arme mens vergaapt zijn tijd,
Aan het schoon der ijdelheid,
Maar een schaduw die hem vleit,
Droevig! wie kan 't weren?
D' Oude grijze blijft een kind,
Altijd slaap'rig, altijd blind;
Dag en ure,
Waard, en dure,
Wordt verguigelt in de wind;
Daar mee glijdt het leven heen,
't Huis van vel, en vlees, en been,
Slaat aan 't kraken,
d' Ogen waken,
Met de dood in duisterheên.
Jan Luijken (1649-1712)
Duitse lier (1671)

vrijdag 17 februari 2012

Vrijdag

17

Februari

Oh Kut gedicht

(door jules deelder)

Oh kut,   o snee,    o pruim,  o spleet,
o gleuf,  o naad,    o kier,   o reet,
o gat,    o dot,     o doos,   o meut,
o muts,   o klier,   o bef,    o preut,
o peer,   o vijg,    o dop,    o deur,
o lek,    o put,     o kloof,  o scheur,
o rits,   o snits,   o lik,    o stuk,
o pot,    o punt,    o kruis,  o munt,
o poort,  o zucht,   o tuin,   o lust,
o moes,   o vlaai,   o muis,   o trut,
o vrucht, o krocht,  o brug,   o kolk,
o veeg,   o dirk,    o kees,   o hol,
o grot,   o schacht, o bron,   o dal,
o wak,    o wel,     o kwal,
o soes,   o tas,     o voos,   o kwast,
o zweer,  o puist,   o moot,   o straf,
o flens,  o roos,    o poes,   o jet,
o sluis,  o pomp,    o lurk,   o kets,
o schelp, o schee,   o poel,   o zee,
o zacht,  o zout,    o zoet,   o wee,
o hals,   o fles,    o vaas,   o kelk,
o mond,   o wond,    o jaap,   o kwel,
o vat,    o val,     o toef,   o zalf,
o vloek,  o troost,  o kuil,   o graf,
o klem,   o kluif,   o spons,  o kruis,
o klit,   o snor,    o plons,  o fuik,
o dons,   o kluit,   o lonk,   o tuit,
o in,     o uit,     o in,     o uit...

donderdag 16 februari 2012

Donderdag

16

Februari

Onnuttig werk

Wie zoekt der wijsheid kruim en pit
Bij hem die slechts op laster aast?
Wie wast er ene neger wit
En juicht waar nijd onzinnig raast?

Wie droogt er in de zonne snee?
Wie zaait er in de woelige zee?
Wie vangt in eene hoepel wind
En mint de schand gelijk zijn kind?

Wie eist er van den bozen deugd?
Betracht bij dol- en domkop vreugd?
Wie roert de hansworst hoog en luid,
Wie wacht de waarheid van schavuit?

Hij die onnuttig werk verricht,
En vlucht, gelijk een uil, het licht?
Hij die door dwaasheid zich verteert,
Of zonder zeep de vrienden scheert?

Emanuel Hiel (1834-1899)

woensdag 15 februari 2012



Woensdag

15

Februari

DE DAPPERSTRAAT

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.


Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De'in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.


Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Dit heb bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat
J.C.Bloem
uit: Verzamelde gedichten (1965)

dinsdag 14 februari 2012


Dinsdag

14

Februari

Avondliedekens


III

't Is goed in 't eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapen gaan
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan;

Of ik geen ogen heb doen schreien,
Geen weemoed op een wezen lei;
Of ik aan liefdeloze mensen
Een woordeke van liefde zei.

En vind ik in het huis mijns herten,
Dat ik één droefenis genas,
Dat ik mijn armen heb gewonden
Rondom één hoofd dat eenzaam was,

Dan voel ik, op mijn jonge lippen,
Die goedheid lijk een avond-zoen.
't Is goed in 't eigen hert te kijken
En zó z'n ogen toe te doen.

Alice Nahon
(1896 - 1933)

[ Op zachte vooizekens , 1921 ]

maandag 13 februari 2012


Maandag

13

Februari

VONDELINGSKENS


'k Vond z'in Vlaanderen, waar geen hand
Zegent d'idealen...;
Waar men, als een vreemde, bant
D'eigen zoete tale.

'k Vond ze, waar geen zachte stem
Door m'n zuchten streelde...;
'k Vond ze ver, heel ver van hem,
Ver van alle weelde.

In 't vertellen van wat wind...,
't Rits'len van de hagen...,
In de kijkers van een kind...,
't Scheem'ren van de dagen...

'k Vond z'in 't eigen stil gedacht...,
In wat bloemen-zegen...;
'k Vond ze, spelend langs de gracht
Van verlaten wegen...

Zoudt ge weelde vragen toch
Van die schaam'le dingskens...?
't Zijn geen rijke kind'ren..., och,
't Zijn maar vondelingskens...

Alice Nahon (1896-1933)

Uit “Vondelingskens”

 



zondag 12 februari 2012


Zondag

12

Februari

DE VERTOORNDE DICHTER



Hoe haatlijk is’t publiek omtrent mijn lettervruchten!
Ik schonk het reeds een trits van welbekookte kluchten
En, nochtans, ’t lachte niet! Maar ik loer nu ook op wraak:

’t zal boeten voor zijn grillen,
ja lachen zal het, ’t moog dan willen of niet willen,-
daar ik een treurspel maak.
Johannes Immerzeel (1776-1841)