zaterdag 25 mei 2013


Zaterdag
25
Mei

 ‘
NAJAARSMIST
Het landschap dat, nu stilte en avond dalen,
In lage, lichte nevelen verdwijnt,
Is als de hemel, waar de herfstmaan schijnt
Door wolken heen, waarachter sterren stralen.

De duistre hoeven, door het land verspreid,
En langs den kouden weg de lege bomen
Gaan in den mist teloor. De harten stromen
Vol van het najaar en zijn eenzaamheid.

J.C.Bloem (1887 – 1966)

vrijdag 24 mei 2013

Vrijdag
24
Mei
In Ballingschap
(fragment)

Ik kon vannacht niet slapen, zo heb ik gesmacht
Naar de enige aardse stem die mij nog kan verlossen:
Naar dat groot aangaan van de ze hij de Hondsbossche,
De lange wering in het noorden van de nacht.
Wel had een stem het buiten over heide en bossen –
Maar heeft de nachtwind ooit een balling troost gebracht?

Ik hard het leven in dit binnenland niet meer –
Mij staan handel en wandel en de murwe zeden
Hier van de mensen tegen; ik raak uitgestreden –
Wel gaat nog wie ik was met wie ik word te keer,
Doch in de wanhoop der onmacht, en door mijn leden
Weegt zwaar de walg van zak en as en van oud zeer.

Adriaan Roland Holst (1888-1973)

donderdag 23 mei 2013


Donderdag
23
Mei
Ontmoeting

Steeds zie ik weer die zomerdag herleven
Toen bij de bosrand onverwachts verscheen
Je rijzige gestalte, recht van schouders,
De bronzen huid glanzend als elpenbeen.

‘k zag je gestalte door een licht omgeven,
Dat heel mijn wensen plotseling doordrong.
En ik werd anders, vrijer, je gelijke:
Zo onaantastbaar, zo voor altijd jong.

Jo Landheer (1900-1986)

woensdag 22 mei 2013

Woensdag
22
Mei

De herfst of de poëtische trukendoos

De herfst is spinrag, stofnest, avondmist.
Een aangevreten boomblad dwarrelt laag
En landt op een vermolmde kerkhofkist.
Ook in het lijkenhuis hoor je geknaag.
Skeletten zitten daar, met hoge kraag,
Op eikels kauwend en op paddestoelen,
Om daarna traag, al hebben ze geen maag,
Hun herfstdiner met herfstwijn weg te spoelen.
O, herfst is hondenweer en onweersvlaag.
De dichter ziet weer ál de componenten 
Uit zijn gehate rekwisietenkast
– Melancholie en wateroverlast – 
En hij probeert, moed vattend, nog vandaag
Tussen de roest te dromen van de lente.
Gerrit Komrij (1944-2012)

dinsdag 21 mei 2013


Dinsdag
21
mei

Intensive care

Volgens de dokters wordt zij weer gezond,
En rond haar sponde waken apparaten
Die [pompen, bloeddruk meten, aderlaten,
Van alles doen waarvan ik niets doorgrond.

Een dikke slang, die ademt door haar mond
Maakt dat wij geen van tweeën kunnen praten,
Maar zij heeft alles al weer in de gaten
En kijkt met kleine oogje in het rond.

Ik kan slechts met mijn had wat clandestien
Over een blote arm en schouder strijken,
En ben nog nooit zo dol op haar geweest.

Maar toch, als voor mijn boze oog bevreesd,
Durf ik niet naar de monitor te kijken
Waarop mijn moeders hartslag is te zien.

Jean Pierre Rawie
Uit: Woelig Stof (1989)

maandag 20 mei 2013


Maandag
20
Mei
Moeders brief (1903)



Mijn lieve zoon, je moeder laat je weten
Als dat ze jou geheel niet kan vergeten
't Is negen uur, je vader is naar bed
En in mijn handen heb ik jouw portret
't Is stil in huis maar voor dat ik ga leggen
O jongenlief, mot ik je nog wat zeggen
Dat ik van narigheid geen raad meer weet
Dat ik geen rustig stukkie brood meer eet

Ik lig soms heel de nacht van jou te dromen
Totdat de tranen in mijn ogen komen
Ik ben al oud, 't maakt me zo kapot
't Is toch zo hard dat ik jou missen mot
En vader wil jouw naam in huis niet horen
Dat heeft-ie mij daar net nog zo bezworen
Wanneer ik soms maar even van jou praat
Vloekt hij mij stijf, je weet wel hoe dat gaat

En op je meisje mot je ook niet hopen
Die zag 'k 'n zondag met een ander lopen
Ze had die hoed die jij haar gaf nog op
Die met die veer, die droeg ze op haar kop
Van al jouw centen speelt ze nou de dame
Die kakmadam, ze moest zich liever schame
Nou jij voor haar de nor ben ingegaan
Nou loopt ze als een sloerie op de baan  
  
Maar hou' je stil, dat zal haar wel berouwen
Laat ze gerust met heel de buurt gaan sjouwen
't Was niks voor jou, jij mot 'n ander wijf
Jij mot er een met voortgang in haar lijf
Zoals Marie, Je weet wel, met die tanden
Daar zul Je heel wat beter mee belanden
Die mag jou graag, dat weet ik al 'n tijd
Als ze maar durfde had ze 't jou gezeid

Ze zorgt toch o zo goed voor 't werk en 't eten
Ze breit je kousen als ze zijn versleten
Door haar zal jij geen smerigheid meer doen
En ook geen messen trekken zo als toen
Wanneer ik daaraan denk dan moet 'k grienen
Jij kan met verven toch je brood verdienen
En als je heel je straf hebt afgedaan
Mot jij weer naar je ouwe baas toe gaan

Al scheldt de buurt, daar moet je niet om malen
We komen samen om je af te halen
Marie en ik we wachten bij de poort
Met 'n schoon halfhempie en een staande boord
Dan koop ik voor een dubbeltje sigaren
Je houten pijpie zal ik trouw bewaren
En als je thuis komt is je potje gaar
Dan staat er spek met kroten voor jou klaar

Ik voel de slaap al in mijn ogen komen
Je moeder gaat nou zeker van je dromen
Want als ik jou niet overdag mag zien
Zie ik je in mijn droom vannacht misschien
Dan zie ik jou in 't hoekie zitten roken
En sta ik bij 't fornuis de pot te koken
Vergeet je moeder niet, o jongenlief
De lamp gaat uit, ik eindig nu mijn brief



J.Speenhof

Zondag
19
Mei
Haute cuisine


Neem wortel, pieper, selderij en prei
(Een uitgebalanceerde combinatie)
Wat peper en een snufje zout er bij
(Een ongeëvenaarde smaaksensatie)
Pers sap en pulp uit een citroen of twee
(Een niet te onderschatten kookprestatie)
Vermeng dat met bouillon en visfilet
(Een hoog-complexe keukenoperatie)
Warm alles door, slechts twee minuten stipt
(Een culinair-precaire situatie)
Bestrooi met peterselie, vers geknipt
(Een delicate voedselaggregatie)
Serveer het met een glas Pineau d’Anjou
(Een kwestie van de juiste apellatie)
En zet het op de kaart als ‘Eau-qui-bout’
(Met ‘Waterzooi’ verover je geen natie)

Zaterdag
18
Mei
De duinen

Eens zijn ze te laag om de Noordzee te weren
Het water komt hoger. Wat doen we er aan?
Wanneer dat het mis gaat, de tijd zal het leren
Dat geeft Peter Timofeef ons te verstaan

Het kan al gebeuren terwijl ik nog leef
Dat ik voor mijn huisdeur een bootje kan meren
Nee niet in het slootje, gewoon op de Dreef
Eens zijn ze te laag om de Noordzee te weren

In ‘t binnenland dreigen rivieren en meren
De dijken die blijken zo lek als een zeef
Er moet wat gedaan om het kwaad te pareren
Het water komt hoger. Wat doen we er aan?

Het grondwater sijpelt naar boven, spontaan
Nog even dan valt er niets meer te draineren
Betonrot zal in de funderingen slaan
Wanneer dat het mis gaat, de tijd zal het leren

Er moet iets gedaan om ’t gevaar te bezweren
Daaraan helpt geen moeder, laat staan nicht of neef
Misschien een gebed tot de machtige Here
Maar dat zal niet baten, beweert Timofeef

De dampkring balanst zich al helemaal scheef
Het Ozon verijlt in onzichtbare sferen
Vandaar dat de prangende vraag overbleef:

Is ‘t aanstaande onheil nog tijdig te keren?
Eens zijn ze te laag…

Koos Haydn