zaterdag 17 maart 2012


Zaterdag
17
Maart

Amsterdam

Ou Amsterdam is tog so mooi
Met al sijn liggies uitgetooi
In donker, donker nagte.
Dis liggies hier en liggies daar
In lange rije aanmekaar,
Wat flikker in die gragte.

En honderd duisend ogies loer
Op spieëlgladde watervloer
Daar bowe uit die hemel.
Dis liggies hier, dis liggies daar
En bootjes, wat so saggies vaar,
Dat ligte golfies wemel.

Die liggies soek mekaar weer op
In water, wat teën walle klop
Op stormagtig nagte.
So toweragtig, lief en skoon
Is liggies, wat op walle woon
En flonker in die gragte.

A.D.Kees

vrijdag 16 maart 2012


Vrijdag
16
Maart

BORMS

Ik zag naar de plaats des gerichts : daar was de boosheid.
PREDIKER III : 16
Al uwe minnaars hebben u vergeten.
JEREMIA XXX : 14



Gij zijt mij vreemd geweest, vermetele oude vriend,
maar dat gij Neerlands vaan manmoedig hebt gediend
dàt weet ik niettemin zooals 't een ieder weet die nu,
in dit ons Land, zijn brood in schaamte eet.

Voor rechters-soldeniers, beroepen door de Staat,
is het u dan vergaan zooals het dapperen gaat.
En de Regent keek toe, stilzwijgend, onverstoord,
maar nam zijn pen niet op voor 't schrijven van één woord.

Uw gratie lag gereed voor 't buigen van uw nek,
voor 't beven van uw lip, voor 't eten van uw drek.
Goddank, gij hebt dat tuig misprijzend genegeerd
en noch uw dierbaar volk noch uwe naam onteerd.

Dat kon, dat wilde, of dórst men niet verstaan.
Men riep het peloton en 't peloton trad aan.
Maar dat het salvo, dat finaal is losgebrand,
ons allen heeft geraakt, dat voelt heel Vlaanderland.

En dat geen enkele stem tot u is opgegaan
toen ieder in zijn geest u voor die muur zag staan.
De Paus heeft niet geroerd, wij allen zwegen stil
als was die snoode daad des Heeren eigen wil.




Een ieder zwoer bij God: Ik heb hem niet gekend,
die oude, door de pest geslagen krukkenvent."
0 lafheid ongehoord, o niet te delgen schand,
waarvan 't infame merk ons op het voorhoofd brandt.

Nog glom een laatste sprank: Oranje's vrome telg
verheft des Zwijgers stem en schut die stoere Belg.
Uw nood, helaas, drong niet tot in de troonzaal door:
wie eenmaal is gedoemd vindt nergens meer gehoor.

Al werd uw oude romp in allerijl vermoord,
de echo van uw stem wordt door geen schot gesmoord.
En wat van u resteert wordt éénmaal naar de Wet
van Vlaanderens eergevoel, met staatsie bijgezet.

Voorop de Kardinaal, gedost in vol ornaat.
Herzegend en verkist zijt gij zijn kameraad.
Hij zal, na 't eersaluut liturgisch henengaan:
en zo heeft dan het Land postuum zijn plicht gedaan.

OPDRACHT:
Gij dacht, o lijdzaam volk, dat 't gruwelijk getij
der oude tyrannie voor immer was voorbij.
Weet nu dan dat uw stem door niemand wordt aanhoord,
Zoolang gij stamelend bidt of bedelt bij de poort.





Elschot schreef dit gedicht in 1947 als protest tegen de doodstraf voor de Vlaamse collaborateur Borms, waardoor zijn tot dan toe goede reputatie werd gebroken.



Willem Elschot


donderdag 15 maart 2012


Donderdag

15

Maart

Echtpaar in de Trein

Met de allerliefste in een trein
kan aangenaam en leerzaam zijn.   
De prachtig vormgegeven stoel
geeft allebei een blij gevoel.

Voor ‘t verre reisdoel kant en klaar
zit ik dus tegenover haar.
De trein maakt zijn vertrouwd geluid
en zij rijdt vóór-, ik achteruit.

We zien dezelfde dingen wel,
maar ik heel traag en zij heel snel.
Zij kijkt tegen de toekomst aan,
ik zie wat is voorbijgegaan.

Zo is de huwelijkse staat:
de vrouw ziet wat gebeuren gaat,
terwijl de man die naast haar leeft
slechts merkt wat zijn beslag al heeft.

Van nieuw begin naar nieuw begin
rijdt zij de wijde toekomst in,
en ik rij het verleden uit.
En beiden aan dezelfde ruit.

Willem Wilmink

Verzamelde liedjes en gedichten

dinsdag 13 maart 2012


Woensdag

14

Maart

Cafetaria


In dit café komen alleen proleten,
Verloopen journalisten, paria’s
Met jassen aan tot op de draad versleten:
Het onvolprezen cafetaria.
Hier ben ik thuis en sta naast mijn genoten
Te blazen in een kopje dunne snert.
Een bleeke juffer heeft me aangestooten
Wat het begin van een verhouding werd.

Ik zie voortdurend al die menschen kauwen
Op happen in een knappenden croissant;
Aan glazen sorbet lurkende mevrouwen
Houden een dreinend mormel aan de hand.

Het stinkt naar eten en naar natte jassen,
Slechte sigarenrook en navycut.
Over de steenen vloer vormen zich plassen,
Links in den hoek is iemand ingedut.


G.H.’s-Gravesande Pannekoek (1882-1965)
Uit: Verzen van een eenzaam man    .
afbeelding van Pannekoek, Goverdus Henricus

Dinsdag

13

Maart

Wraak voor bekeuring in Utrecht

arm Utrecht, grauwe stad beneden middelmaat
waar een van God verlaten toren staat
een tergend, stervend centrum, bijna doodverklaard
de duivel loopt er traag een vloekend rondje om de kerk
je blinde schepper kreeg zijn loon op stinkend Galgenwaard
je bent de zweer en bochel van de Heuvelrug
vervuild museum van het lijden van de mensen
vol trieste stumpers die hun tranendal verwensen
zo onbeholpen, moedeloos en stug
een roestig knelpunt voor verdwaalde sleetse treinen
de reiziger blijft angstig, doch verstandig, steeds aan boord
hij wil beslist niet in jouw stadswoestijn verdwijnen
bevreesd voor enge ziektes en voor moord
die dreigen in de aardse hel van Catharijne
Daan de Ligt
(2010)

Op de website Het Vrije Vers las ik over het 'Domsonnet'. Wat is een Domsonnet?
Een domsonnet is een nieuwe sonnetvorm. Het is gebaseerd op de lengte van de onderdelen van de Domtoren te Utrecht en wel als volgt:
de toren is ongeveer 112 meter hoog, verdeeld in
5 meter windvaan,
13 meter spits,
26 meter achtkant,
29 meter vierkant en
39 meter vierkant.
De afronding is zo gekozen dat het precies 112 meter is. Dit zie je terug in:
titel van 5 woorden en respectievelijk strofen van
13 woorden in 2 regels,
26 woorden in 3 regels,
29 woorden in 4 regels en
39 woorden in 5 regels.
Samen 14 regels en met de titel mee, het rijtje 1,2,3,4,5. De inhoud is vrij.

maandag 12 maart 2012


Maandag

12

Maart


Ik wilde plotseling mijn moeder bellen
En wist meteen: ze is al jaren dood.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.

Ik zag de zomerdag ten avond hellen
Toen er een lichtbaan langs de hemel schoot:
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen.

Het zijn de bare leugens niet die kwellen
Maar wat verzwegen werd zwelt levensgroot.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.

Maar van je ogen vallen pas de schellen
Wanneer je neerzit in het avondrood.
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen.

Ik kon er nooit wat tegenover stellen
Wanneer zij thuiskwam met gestolen brood.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.

Dat ik alleen over het veld kon snellen
En springen over de verboden sloot,
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.



Martin Veltman
Uit: Negentien Villanellen

zondag 11 maart 2012


Zondag

11

  Maart

DRIJ BLOMMEN
Zeg, kerels en kent ge dat stekelig kruid
Der distels?-dat roeit er geen sterveling uit.
't Is 't kruid van de wegen, 't is 't kruid van de gracht;
Maar zacht is de blomme, die paars er op lacht
Zo groei onuitroeibaar de struik van Uw taal,
Met blommen van dons en met blaren van staal.
'k Had geren wat zachters voor Vlaanderen gekozen,
En 'k wene
Maar 'k vond er geen rozen,
Geen ene... 

Gij volk van verlangen, dat zingt en schalmeit
Hoog boven Uw armoe, hoog boven de tijd;
Dat lijdend en lachend ons Vlaanderen lieft,
Al heeft men er nimmer Uw harte gegriefd,
M'n ziel heeft in stilte U een blomme gewijd,
Die, rood van illusie, in 't wilde gedijt;
De vonken van Vlaanderens korens en klavers,
Die 'k noeme:
Scharlaken papavers,
Uw roeme ! 

Papavers..Uw dromen, en distels.. de daad !
Ge moogt ze niet scheiden! O zaait er hun zaad
Op Vlaanderens wegen, al zijn ze beslijkt,
Tot boven ons gouwen een regenboog prijkt!
Het mag U niet deren, wat laf men U zegt;
Wij weten Uw liefde, Uw lijden, Uw recht!
We lieven ons kerels, de stoeren, de koenen.
De trouwen,
Wij, Vlaamse pioenen...
Wij, vrouwen!



Alice Nahon                                                                                         
Uit 'Keurgedichten' - Leiden (1926)