woensdag 4 november 2015

Donderdag


5
November

November


Het regent en het is november: 
Weer keert het najaar en belaagt 
Het hart, dat droef, maar steeds gewender, 
Zijn heimelijke pijnen draagt. 

En in de kamer, waar gelaten 
Het daaglijks leven wordt verricht, 
Schijnt uit de troosteloze straten 
Een ongekleurd namiddaglicht. 

De jaren gaan zoals zij gingen, 
Er is allengs geen onderscheid 
Meer tussen dove erinneringen 
En wat geleefd wordt en verbeid. 

Verloren zijn de prille wegen 
Om te ontkomen aan den tijd; 
Altijd november, altijd regen, 
altijd dit lege hart, altijd. 

J.C. Bloem 
Uit: Het verlangen 1921 
opgenomen in 'Verzamelde gedichten' 
Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep 

Woensdag

4
november


Weerkeer

De zon schijnt en het is november
weer keert de warmte en zij schraagt
het hart dat steels, maar steeds ontremder
om langverloren vreugde vraagt.

En in de duinen, uitgelaten,
liep ik met mijn ogen dicht;
huiswaarts scheen er uit de straten
zongekleurd namiddaglicht.

Laat de jaren nu maar komen,
er is allengs geen onderscheid
meer tussen onuitspreekbare dromen
En wat geleefd wordt en verbeid.

Onnodig zijn de prille wegen
om te ontkomen aan de tijd;
Altijd gelukkig, altijd zegen,
Altijd dit stille hart, altijd.


Michiel van de Vliet

dinsdag 3 november 2015

Dinsdag

3


november

November
Het al schaarse morgenlicht
wordt gefilterd door de nevels.
Ik loop bij gebrek aan zicht
tastend langs de huizengevels.
Het is koud en het is nat,
en ik heb het wel gehad.
O no!
No, no!
November.

Deze troosteloze maand
doet de doden weer ontwaken
en we lopen met betraand,
bleek gezicht ons moe te maken.
Het is nat en het is koud,
en de halve wereld rouwt.
O no!
No, no!
November.

Bomen vullen weer hun tijd
met bestrooi van dode blaadren.
Op dit knisperend tapijt
horen wij de winter naadren.
Het is koud en het is nat,
en ik ben het meer dan zat.
O no!
No, no!
November.

Musonius (Martijn Breeman)

maandag 2 november 2015

Maandag

2


november

Bourgeois en proletariƫr

Zij schatten honend zijn waarde
Met de maat van het stomme geld,
Naar de factor zijner slijtage,
Naar de jaren die hij telt.

Zij verbruiken de kracht van zijn leven
In hun harde meerwaardefabriek,
En gunnen den rest aan de wormen,
Als een vuile, waardloze kliek.

Zij hebben bittere zorgen
Om zijn godsdienst en zedelijkheid,
Zij volgen hem tot in zijn woning
Met verwaande weldoenerigheid.

Zij willen hem commanderen
In zijn vreugde en zijn smart,
En met hun plompe poten
Trappen ze hem op het hart.

En met hun domme verbazing
Kijken ze in zijn gezicht,
En begrijpen niet de hoogheid,
Die in zijn trekken ligt.


Dirk Jelles Troelstra (1870-1902)