zaterdag 24 oktober 2015

Zaterdag

24

oktober



Adriana de Buuck

Een zestiende-eeuwsche Vrouwe van geen twintig jaar.
Het voorhoofd, smal maar jong en effen, is omgeven
door het devotelijk teruggekamde, en even
door een fijngazen muts gedekte, bruine haar.

Roerloos staat de figuur: geheel in zwart - en waar,
uitglippend onder bont, de mouwen ietwat leven,
door hun warm karmozijn, aan 't doodsche kleed gaan geven,
liggen de handen stroef en bijna kleurloos op elkaar.

En kalm, tè kalm kijkt deze jonge vrouw. Men raadt
een vuur, dat ook die weeke roode mond verraadt,
dat in die starende oogen is teruggedrongen.

Een ondervoed gevoel, door een verbruut gemaal,
door kerkdienst, sloom gebaar en ingetogen taal,
een moedermaagd onwaardig, als door stààl bedwongen.



Reprise (na 6 jaar)

Zoo schreef ik. Want wat wist ik van uw zonden?
ik, op mijn teenen onder uw portret.
Een kind kon niet uw hoog gemoed doorgronden:
gij leekt mij schoon als een beheerscht gebed.

Ik zag niet dat uw mond zoovele monden
gelaafd had, dat gij steeds weer hadt gered
de door uw schoonheid reddeloos gewonden,
gevend uzelve: schroeiend, onbesmet.

Eénige gave in dit armzalig leven,
van god of duivel die ons 't leven gaf;
o gif en tegengif vòòr 't feilloos graf!

En wat daar in uw oogen stond geschreven
was koele haat en minachting voor straf,
en bittre spijt niet méér te kunnen geven.


E. du Perron (1899-1940)