woensdag 7 augustus 2019

woensdag
7
augustus

Lof van Utrecht

Stad, ik ben nietig als een stille plant,
die argeloos ontluikt in uw plantsoenen;
ik schuil in u voor ’t wiss’len der seizoenen
en bloei mijn bloemen in uw warme hand.

Of, nog veeleer ben ik van uw mosgroene,
rustieke torens aan de singelkant
een duif, die er zijn jonge vlerken spant
maar altijd weerkeert in de bladfestoenen.

O stad, ik heb u lief, ik ben uw kind;
ik ken uw parken, kerken en uw pleinen
als een die er verrukt zichzelf hervindt.

Maar ook, zo waar als ik uw kind mag zijn en
dit vers zich duizelend daarop bezint,
wordt uw bestaan bezegeld met het mijne.


Ad den Besten (1923-2015


zondag 4 augustus 2019


zondag
4
augustus


Avondimpressie

Hoe komen de boomen zoo zwart?
De wolken zijn klein en verdwijnend,
De hemel is licht en doorschijnend,
Hoe zien dan de boomen zoo zwart?

De weiden zijn groen als smaragd
En zacht als fluweel, maar de beesten
Zijn donker, ten minste de meesten,
Want al, wat rechtop staat, ziet zwart.

De wieken der molens zijn zwart
En draaien – een dwaze vertooning –,
En zwart is de arbeiderswoning,
En de kerk en de toren zien zwart.


Jacqueline van der Waals (1868-1922)