zaterdag 17 november 2012


Zaterdag
17
November


HET PORTRET

Aan Wim

Wanneer ik dood ben en de donkren komen,
Geef me 't portret niet mee, dat altijd mij
Ten hoofdeneinde stond en in mijn droomen.
Ik merk er toch niets van. Het is voorbij.

Neen, ik wil niet, dat na de laatste morgen
De beeltenis van dit bemind gelaat,
In een tot molm geworden kist geborgen,
Diep in de muffe grond met mij vergaat.

Doch als ik stervend ben, maar nog niet henen,
 Dan wil ik 't houden in mijn veege hand.
Mijn laatste denken moet nog zijn doorschenen
Door 't liefste waar het zich aan had verpand.

Want ik berust erin. 'k Heb in mijn streven
Naar iedere andre liefde om niet gehaakt  -
 Door deze alleen is dit rampzalig leven
Tot onuitsprekelijk geluk gemaakt.
J.C.Boem (1887-1966)

 

vrijdag 16 november 2012


Vrijdag
16
November

DE DUINDOORN

De duindoorn bloeit. De duindoorn bloeide ook daar.
Dat is al lang geleden. Al vijf jaar.
Vijf jaar. En al hun strijden ging teloor
Om tot dit niets te komen. En waarvoor?
De duindoorn bloeit. De strijd heeft afgedaan.
De wereld zal ook eens verloren gaan.

J.C.Boem (1887-1966)

donderdag 15 november 2012


Donderdag
15
November


De Gelatene 

Ik open het raam en laat het najaar binnen, 
Het onuitsprekelijke, het van weleer 
En van altijd. Als ik één ding begeer 
Is het: dit tot het laatst beminnen. 

Er was in dit leven niet heel veel te winnen. 
Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer, 
Als men zich op het wereldoude zeer 
Van de miljarden voor ons gaat bezinnen. 

Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd 
Hunkren naar onvergankelijke beminden, 
En eenzaamheid is dan gemis en pijn. 

Dat is voorbij, zoals het leven haast. 
Maar in alleen zijn is nu rust te vinden. 
En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.
J.C.Boem (1887-1966)

woensdag 14 november 2012

Woensdag
14
November
November
Het regent en het is november: 
Weer keert het najaar en belaagt 
Het hart, dat droef, maar steeds gewender, 
Zijn heimelijke pijnen draagt. 

En in de kamer, waar gelaten 
Het daaglijks leven wordt verricht, 
Schijnt uit de troosteloze straten 
Een ongekleurd namiddaglicht. 

De jaren gaan zoals zij gingen, 
Er is allengs geen onderscheid 
Meer tussen dove erinneringen 
En wat geleefd wordt en verbeid. 

Verloren zijn de prille wegen 
Om te ontkomen aan den tijd; 
Altijd november, altijd regen, 
altijd dit lege hart, altijd.

J.C.Boem (1887-1966)
Uit: Het verlangen 1921

dinsdag 13 november 2012


Dinsdag
13
November

HET OUDE KERKJE
De vroege voorjaarsdag was stil en koud,
De egale hemel nog te bleek voor regen,
En langs de vale, mensenloze wegen
Werd het hart zonder pijn en tijdloos oud.
Een glanzen water aan de kim, daarvoor
Een bomenrij en een versomberd weiland,
en op een lage heuvel als een eiland
't Verlaten kerkje, in de eenzaamheid te loor
-Hiertoe had dan het leven mij gevoerd:
Na veler zware dagen ommekomen,
Verteerd van daden, ondermijnd van dromen,
Dit land te aanschouwen, nauwlijks meer ontroerd.
J.C.Boem (1887-1966)

maandag 12 november 2012


Maandag
12
November
Verraad van fabrieksgeheim

Ik waande eerst uit werken van poëten,
Dat je enkel werd door godd’lijk licht bestraald,
Voordat j’iets schiep. Maar ik wil’t eerlijk weten:
Je maakt het eerst af, wat het best betaalt.

En zo’n sonnet? Och, kalm met passen, meten
Schrijf je eerst de twee kwatrijnen. Dat bepaalt
Al, wat geklonke’aan den terzinen-keten
Er verder aan het slot wordt bijgehaald.

‘k Verraad hier eigenlijk fabrieksgeheimen.
’t Is heus zo’n kunst niet, dat scanderen, rijmen.
Verliefd zijn óók niet. Nou, dat pen je neer
En mengt dat met je stemming door het weer.
En landschap-schild’ren leer je – een twee drie –
Geholpen door een boek van botanie.

J.K.Rensburg (1870-1943)
Uit: ”Sonnetten van Piet Lut”

Zondag
11
November

Twee zeisen

Hein brengt geen nieuwe klanten meer
Naar zijn begraafplaats aan de Schinkel.
Hij heeft de hele lijkenwinkel
Vaarwel gezegd en keert niet meer.

’t Is zomer en het water twinkelt
Langs het Jaagpad naar het Nieuwe Meer.
’t Heet nu stadstuin. Keer op keer
Ontlokt de wind een hees getinkel.

Aan de twee half verroeste zeisen
Die hangen in de conifeer
Aan ’t eind van ’t oprijlaantje.

Ja twee. ’t Zou erop kunnen wijzen
Dat Hein soms werd geassisteerd
Als het te druk werd met zijn baantje.

Hendrik van Teylingen
Uit: Huis te Vraag

zondag 11 november 2012


Zaterdag
10
November

Vijftiende statie –
Gezien in Wahlwiller

Het kruishout opgeruimd, Golgotha leeg.
En niets dan licht was in zijn plaats gekomen.
Had zelfs zijn laatste bloedspoor uitgeveegd. –
Romaanse bogen in de vorm van bomen.

Een groene kathedraal was het heelal,
Er middenin een rechthoek van een groeve.
Een perk, gelijk met bloemen zonder tal.
De aarde weer een paradijs, maar droever.

“En zie, ik zag: daar boven stond een vlam,
Doorschijnender dan glas, - dan stromend water.”

Een feniks soms? Die aan zijn as ontkwam?
Maar nog het meest, geloof ik toch: en mens.
Bevrijd, gegaan voorbij zijn eigen grens.

Nooit eerder was de dood zo licht. Noch later.

Jan Duin