donderdag 13 december 2018


donderdag
12
december
XIV

Nu de grote dingen verdwijnen
worden de kleine dingen groot:
wat zonlicht op de gordijnen,
een appel, een snee vers brood.


Met hoeveel overbodigs
maken we ons leven stuk:
er is zo weinig nodig
voor wat eenvoudig geluk.

Zó zou ik oud willen wezen,
klein bij de grote dood:
Homerus om in te lezen,
een appel, een snee vers brood.


Garmt Stuiveling (1907–1985)
uit: Eeuwig gaat voor ogenblik (1965)



woensdag 12 december 2018


Woensdag
12
december

De schim van mijn hond

Ik lag en wachtte, stil lijk in mijn graf,
En bad den slaap zijn koelen zegen af.

Ik lag te peinzen aan mijn trouwen hond,
Die sliep nu eenzaam in den kouden grond.

Plots hoorde ik zacht de tuindeur opengaan -
Ik lag verlamd, van beven bang bevaên.

O stil maar! 't is een welbekende stap
Van donzen pootjes tripplende óp de trap.

En weer een deur, die heimlijk opensluit -
O 't is mijn hond, die sloop zijn grafkuil uit.

O zeker dreef de koû van 't graf mijn hond
Naar 't veilig plekje, waar zijn mandje stond.

O zeker dreef de dorst van 't graf mijn hond
Naar de eigen kamer, waar hij water vond.

- ‘O zoete ziel! o zieltje! ben je daar?
Je mandje is weg, geen water staat er klaar.

Ik wist het niet dat je zou komen weer,
'k Had wel gezorgd dat je al vondt als weleer.

Ik kán niet opstaan, 'k lig verlamd van schrik,
Maar 'k wil je helpen, wacht - éen oogenblik.

Ik wil verwinnen 't niet waarin ik zonk!’ -
Doch duidlijk hoorde ik dat mijn hondje dronk.

Hij dronk - en zuchtte - en sloop de trap weer af -
En ging heel zoet weer slapen in zijn graf.


Hélène Swarth (1859-1941)
uit: 
Bleeke luchten (1909)

zondag 9 december 2018


Zondag
9
december

Voor mijn hond

Ik kan u niet de onsterflijkheid beloven,
O zachte ziel van mijn gestorven hond!
Niet plante’ een kruis, het teeken van den bond
Tussche’ aarde en hemel, triomfantlijk boven
Uw arme groeve in ongewijden grond.
Het eeuwig heil waar stervende’ aan gelooven
Is niet voor u – uw teeder leven dooven
Kwam dood, geen engel, die een God u zond.
Waarom, mijn hond, moest gij van lijden beven,
Zonder de hoop, die stervenswee vergoedt?
Doch in mijn liefde zal uw liefde leven,
O kleine schim! zoolang ik leven moet.
En blauwe bloemen zal mijn trouw u geven
En stille tranen, heimlijk droeve en zoet.



Hélène Swarth (1859-1941)
uit: Bleeke luchten (1909)