zondag 24 augustus 2025

 

zondag

24

Augustus

 

De stilte der natuur heeft veel geluiden
en is toch vol van rust voor ziel en zinnen
die druppelt zacht en ongemerkt naar binnen
tot in ons hart een zilv'ren toon gaat luiden
gelijk met haar. Als we dan weer beginnen
te denke' aan wereld-dinge' en ze te duiden
merken we dat een kracht, als die van kruiden
in ons gekome' is en ons kalm doet minnen.

Er zijn nu veel, die dit geluid nooit hooren;
zij missen het aandachtige en het teere
als wie als kind geen moeder heeft gehad.

Maar de tijd die komt zal menschen weer leeren
gelukkig te zijn onder haar akkoorden
en drijven uit hun bloed de koorts der stad.



Henriette Roland Holst (1869-1952)
uit: 
De nieuwe geboort (1928)

zaterdag 16 augustus 2025

 

zondag

16

Augustus

 

Vroege voorjaarsavond

Het ongelezen boek viel naast hem neder;
Hij streek langs de ogen met een vage hand,
En keek naar buiten: 't eerste lenteweder
Betoverde het schemerende land.

Er was een waas van het aanvanklijk lover
Om het afzonderlijke, zwarte hout,
En iets als zoelte zweemde de avond over,
Maar waar de wind zijn vleugel sloeg was 't koud.

De lenten gingen en de lenten komen;
De wereld is een onverganklijk oord,
Waaraan de harten, eenmaal opgenomen,
Niet meer ontwijken dan door de éne poort.

Waarom dan zich in dromen te vergeten?
Laat het boek ongelezen. Wie, die 't deert?
Er is maar één ding, dat wij zeker weten:
Dat eens de lente ons nimmer wederkeert.

 

J.C.Bloem (1887-1966)


donderdag 31 juli 2025

donderdag

31

Juli

Sontvloet. Monosyllabicum.

Hooch en lanck,
Breet van ganck,
Dick en starck
Was de Arck.
Daer in clam*
Sem en Ham
Met zijn broer,
Vaer en moer,
En noch dry
Wijfs daer by.
Al het vee
Had daer stee.
Hart en hind,
Brack en wind*,
Beyr en leeu,
Roeck en spreeu,
Peirt en os,
Haes en vos,
Swijn en aep,
Geyt en schaep,
Losch en das
Daer oock was.
Hen en haen,
Specht en craen,
Duyf en paeu,
Uyl en caeu,
Raef en gier
Vant men hier.
Craey en snip
Vlooch int schip.
Musch en vinck
Daer in ginck.
Draeck en slang
Men hier dwang.
Hont en cat,
Muys en rat,
Groot en cleyn,
Vuyl en reyn,
Quaet en goet,
Fel en soet,
Wilt en tam
Daer toe quam.
Al wat vloog
In het droog,
Al wat croop,
Of zijn loop
Had' opt lant
Quam ter hant*.
Wat men niet
In en liet
Mensch of beest
Gaf den geest
In den grond*,
Om de sond
Die het al
Bracht ten val.
Paer by paer
Trat daer naer
Weer aent lant,
Door Gods hant
Die liet af
Van zijn straf.
Hem, de Heer,
Sy de eer!



Jacobus Revius (1586-1658)
uit: Over-Ysselsche sangen en dichten (1630)

 

Clam: klom
Brack en wind: jachthond en windhond
Quam ter hand: kwam volgzaam
In den grond: op de aarde


donderdag 3 juli 2025

 

donderdag

3

Juli

 

Rinaldo Rinaldini

In de duisternis der bossen,
In een hol met loof bedekt,
Rust de dapperste der rovers,
Tot hem zijne Rosa wekt.

Rinaldini, roept zij minzaam,
Rinaldini, sta toch op:
Uw gezellen zijn al wakker
En de zon ging ook reeds op!

Langzaam opent hij zijn ogen,
Ziet haar vriend'lijk in 't gezicht;
Zachtjes zinkt zij in zijn armen,
Sluit zijn mond met kussen dicht.

Buiten keft een koppel honden,
Alles rept zich heen en weer
En men gordt zich aan ten strijde,
Men laadt dubbel zijn geweer.

Rinaldini, welbewapend,
Treedt in 't midden van de hoop:
Goede morgen, kameraden,
Wat is hier zo vroeg te koop?

Onze vijand laat zich horen,
Nadert reeds met honderd man!
Niet versaagd, zij zullen 't weten,
Hoe een woudzoon strijden kan!

Winnen zullen wij of sterven!
Allen gaan daarmee akkoord
En hun roep klinkt door de dalen
En de bergen schallend voort.

Zie hen lopen, zie hen strijden,
Thans verdubbelt zich hun moed.
Maar helaas, zij moeten wijken,
Spillen vruchteloos hun bloed.

Rinaldini, ingesloten,
Vecht zich vrij en maakt zich los,
En hij vindt een onderkomen
Op een bergslot in het bos.

Achter dikke, donk're muren
Smaakt hij weder nieuw geluk:
Dianora komt hem troosten,
Met haar zachte handendruk.

Rinaldini, ed'le rover,
Gij rooft vrouwen hart en rust:
Vurig zijt gij in den oorlog,
Teder in uw liefde en lust!



Anoniem, begin negentiende eeuw.

zondag 4 mei 2025

  

zondag

4

mei

 

Maria van de vluchtende moeders


En het geschiedde in de dagen van Asad, in Syrië,

dat mensen vluchtten uit hun stad, en uit hun huizen.

Zo ook Mirjam die zwanger was en terwijl ze moest vluchten

de bommen om haar oren hoorde suizen.

.

Ze stond op ’t punt haar kindje te gaan baren

en ze voelde zich zo eenzaam en verloren.

Want er was nergens plek, niet eens een bed,

waar haar baby kon worden geboren

.

Ze kreeg haar baby tussen kermen en zuchten

en ze had het zich zo anders voorgesteld.

Ze had haar kindje een wereld vol geluk beloofd,

zonder schreeuwen, zonder kermen en geweld.

.

Ze zag zijn oogjes en hoorde hem huilen

en ze hoorde het gedonder en gegil.

En ze smeekte om vrede op aarde

voor de mensen van goede wil.

.

En Maria streek over haar haren,

hield haar vast en streelde haar gezicht.

En toen de bom opnieuw op de mensen viel,

nam ze haar en haar kindje voor altijd mee naar het licht.

.

En het geschiedde dat er honger was in Afrika

en mensen vluchtten uit hun stad, en uit hun land.

Zo ook Mariah die zwanger was en terwijl ze moest vluchten

in een wankel bootje was beland.

.

Ze stond op ’t punt haar kindje te gaan baren

en ze voelde zich zo eenzaam en verloren.

Want er was nergens plek, niet eens een bed,

waar haar baby kon worden geboren.

.

Ze kreeg haar baby tussen huizenhoge golven

en ze had het zich zo anders voorgesteld.

Ze had haar kindje een wereld vol geluk beloofd,

zonder schreeuwen, zonder kermen en geweld.

.

Ze zag zijn oogjes en hoorde hem huilen

en ze hoorde de angstkreet en gegil

En ze smeekte om vrede op aarde

voor de mensen van goede wil.

.

En Maria streek over haar haren,

hield haar vast en streelde haar gezicht.

En toen het water het bootje overspoelde,

nam ze haar en haar kindje voor altijd mee naar het licht.

 

uit De Maria Monologen; Elise Mannah, Elly Zuiderveld, Ineke Ter Heege en Henk Doest

woensdag 23 april 2025

 

woensdag

23

April

Pasen

Een diep verdriet dat ons is aangedaan
kan soms, na bittere tranen, onverwacht
gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,
op Paasmorgen, zéér vroeg nog op den dag.
Waar onderdijks een stukje moestuin lag
met boerse rijtjes primula’s verfraaid,
zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
Het wees en wees en keek mij stralend aan.
De maartse regen had het ’s nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.

 

Ida Gerhardt (1905-1997)



zaterdag 12 april 2025

 

zaterdag

12

April

De kleine hoop


Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God, is de hoop.

Geloof, dat verwondert me niet.
Ik ben overal zo zichtbaar aanwezig,
in de zon en de maan en de sterren aan de hemel
en in 't gewemel
van de vissen in rivieren,
en in alle dieren,
en in het hart van de mens, zegt God,
dat het diepste is
en het meest in het kind
dat het liefste is
dat ik ooit heb geschapen.
In alles wat boven en onder is
ben ik zo luisterrijk aanwezig,
dat geloven, zegt God, in mijn ogen
geen wonder is.

Ook liefde verwondert me niet, zegt God.
Er is onder de mensen zoveel verdriet,
soms niet te stelpen,
dat je toch vanzelf ziet
hoe ze elkaar moeten helpen.
Ze zouden wel harten van steen
moeten hebben als ze voor een
die tekort heeft het brood
niet uit hun mond zouden sparen.
Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me niet.

Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop.
Daar ben ik van ondersteboven.
Ze zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat
en ze geloven
dat het morgen allemaal omslaat.
Wat een wonder is er niet voor nodig
dat zij dat kleine hoopje hoop
nooit als overbodig
ervaren
maar met voorzichtige gebaren
in hun hand en in hun hart bewaren,
een vlammetje dat keer op keer weer
wankelt en dreigt neer te slaan
maar altijd weer weet op te staan,
en nooit wil doven.
Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven.

Geloof en liefde zijn als vrouwen.
Hoop is een heel klein meisje van niks.
Zij stapt op tussen de twee vrouwen
en iedereen denkt: die vrouwen houen
haar bij de hand,
die wijzen de weg.
Maar daarvan heb ik meer verstand,
zegt God, ik zeg:
het is dat kleine meisje hoop
dat al wat tussen mensen leeft
en al hun heen en weer geloop
licht en richting geeft.
Want het is dat kleine meisje hoop
- je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven,
je denkt soms dat het zo onooglijk is -
het is dat kleine meisje hoop
dat de mensen zien laat, zien soms even,
wat in het leven mogelijk is.

Het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou,
de liefde waar ik het meest van hou, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Liefde, dat is geen wonder.
Maar de hoop, dat is bijna niet te geloven.
Ikzelf zegt God, ik ben ervan ondersteboven.




Charles Péguy (1873-1914)