vrijdag 21 februari 2025

 

vrijdag

21

februari

Visions of Johanna

 

[Verse 1]

Ain't it just like the night to play

Tricks when you're trying to be so quiet?

We sit here stranded

Though we're all doing our best to deny it

And Louise holds a handful of rain, tempting you to defy it

Lights flicker from the opposite loft

In this room the heat pipes just cough

The country music station plays soft

But there's nothing, really nothing to turn off

Just Louise and her lover so entwined

And these visions of Johanna that conquer my mind

 

[Verse 2]

In the empty lot where the ladies play

Blindman's bluff with the key chain

And the all-night girls

They whisper of escapades out on the "D" train

We can hear the night watchman click his flashlight

Ask himself if it's him or them that's insane

Louise, she's all right, she's just near

She's delicate and seems like the mirror

But she just makes it all too concise and too clear

That Johanna's not here

The ghost of 'lectricity howls in the bones of her face

Where these visions of Johanna have now taken my place

 

[Verse 3]

Now, little boy lost, he takes himself so seriously

He brags of his misery, he likes to live dangerously

And when bringing her name up

He speaks of a farewell kiss to me

He's sure got a lotta gall

To be so useless and all

Muttering small talk at the wall while I'm in the hall

Oh, how can I explain?

It's so hard to get on

And these visions of Johanna, they kept me up past the dawn

 

[Verse 4]

Inside the museums, Infinity goes up on trial

Voices echo, "This is what salvation must be like after a while"

But Mona Lisa musta had the highway blues

You can tell by the way she smiles

See the primitive wallflower freeze

When the jelly-faced women all sneeze

Hear the one with the mustache say, "Jeez, I can't find my knees"

Oh, jewels and binoculars hang from the head of the mule

But these visions of Johanna, they make it all seem so cruel

 

[Verse 5]

The peddler now speaks

To the countess who's pretending to care for him

Sayin', "Name me someone that's not a parasite

And I'll go out and say a prayer for him"

But like Louise always says

"You can't look at much, can you, man?"

As she, herself, prepares for him

And Madonna, she still has not showed

We see this empty cage now corrode

Where her cape of the stage once had flowed

The fiddler, he now steps to the road

He writes everything's been returned which was owed

On the back of the fish truck that loads

While my conscience explodes

The harmonicas play the skeleton keys and the rain

And these visions of Johanna are now all that remain

 

Bob Dylan




woensdag 5 februari 2025

 

woensdag

5

februari

Het huisje in de duinen

Muurbloemen bloeiden voor het lage raam.
Het late middaglicht was warm en bronzen,
en de ongerepte stilte klonk als gonzen
van vele kleine vleugelen tezaam.

En achter het beschutte, kleine huis
verhieven zich de wit-geblaakte duinen:
een strakke hemel stond boven hun kruinen;
haast niet te horen was het zeegeruis.

Hier scheen de macht van 't onheil te vergaan,
één ogenblik. Hier scheen 't geluk bereikbaar,
de lome druk der daaglijksheid ontwijkbaar
binnen de grens van een beperkt bestaan.

Welke is die mensen ingeschapen drang,
die geen vervulling duldt van het begeerde,
maar altijd van hun zwakke harten weerde,
waarnaar zij joegen, heel hun leven lang?



J.C. Bloem (1887-1966)

uit: De nederlaag (1937)



donderdag 16 januari 2025

                                                   donderdag

16

Januari

 

(Koningin Louise tot haar moeder.)

Zie, toen ik eens, tien jaren nauwlyks oud,
Was ingeslapen in den tuin te Wilstädt,
Verscheen me een engel, schitterend van licht,
En schoon... o moeder, hemelsch! In z'n hand
Droeg hy twee kronen, de een van doornen,
En de ander scheen van goud. ‘Louise, kies!’
Zoo sprak hy. Maar ik stak de hand niet uit:
Ik was beschroomd, en sidderde in m'n droom.
En nog-eens riep hy, dat ik kiezen zou.
‘Wat wilt ge, koningin of mensch zyn, sprak hy,
Een mensch die lydt, gevoelt en arbeidt, of
Een Koningin die heerscht?’ Ik... koos het eerste!
En drukte my den doornenkrans op 't hoofd,
En voelde 't bloed my bigglen langs de slapen...
‘Door dat tot dit!’ sprak de engel, en hy leî
De gouden koningskroon my in den schoot...
Toen werd ik wakker van de pyn: ik lag
In 't rozenboschje... een wilde slingerstruik
Had my gewond... de gouden kroon was weg!

- Niet voor altyd, m'n kind! Uw droom was juist!
- Neen, moeder, niet geheel... nòg niet! Misschien
Zal 't eenmaal waar zyn, maar ik acht
My zelve niet gekroond tot Koningin,
Voor ik de kroon der smarte heb gedragen.
Door háár tot de andre, als in m'n kinderdroom!
'k Wil weten wat het leven in zich heeft.
Ik wil myn tol betalen voor het recht
Een mensch te zyn. Ik eisch myn wettig deel
Aan de algemeene taak. En, moeder, als
Ik al m'n kracht ten-offer heb gebracht
Aan 't welzyn van m'n medemenschen... dan,
Ja, dàn noem ik myzelve Koningin.
Dan neem ik 't aan als eerelyk verdiend
Wanneer het Volk my toejuicht... eerder niet!




Multatuli (1820-1877)
uit: Ideeën


woensdag 15 januari 2025

 

woensdag

15

Januari

 

TEGELTJESWIJSHEID

Daar alleen kan liefde wonen
Daar alleen is 't leven goed
Waar men stil en ongedwongen
Alles voor elkander doet

Zulke plekken toch zijn zeldzaam
In de politiek vooral
Waar een horde luide ego's
Zwelgt in Trumpiaans gebral




Frits Criens



woensdag 8 januari 2025

 

dinsdag

8

Januari

 

Eens

Eens zullen allen die
tussen ons kwamen,
zijn weggevallen — wie
weet nog hun namen ...

Eens zal de vete zijn
bijgelegd
en zal vergeten zijn
ons bitter tweegevecht.

Eens zal het weer regenen
stil, zoals toen aan zee —
Kom mij dan tegen en
ga met mij mee.



A. Roland Holst (1888-1976)



zondag 5 januari 2025

 

maandag

6

Januari

De reis van de drie koningen

 

Het weer was niet best om heel ver te gaan reizen

De weg vol met modder, het weer uiterst guur

Kamelen verlangden heel erg naar hun schuur

Hun hoeven bezeerd, zochten zij paradijzen

Wij dachten met spijt terug aan onze paleizen

De meisjes gehuld in hun zijde, zo puur

En fonk’lende wijn in bokalen, heel duur

Een leven bestemd voor doorluchtige wijzen

 

De drijvers, ze vloekten, ze scholden, ze staakten

Ze vroegen om vrouwen, om hoeren en drank

De vuren die smeulden, verspreidden veel stank

’t Was vaak dat wij naar een goed onderdak haakten

Dus logisch dat wij soms de hele nacht waakten

De stadjes zo vuil en de dorpjes zo duur

Het leek wel als liepen we tegen een muur

En goden die onze reis lange tijd laakten

 

Maar toen werd het licht en daar was er dat dal

Geen sneeuw meer, maar bloemen in vroeg’ voorjaarstooi

De beek snelde voort en een molen, zo mooi

Drie bomen die stonden daar stokstijf en pal

Een herberg met wijnranken, rijp zonder tal

De werklieden gokten hun dagloon er door

En voetknechten riepen om meer wijn in koor

Hun roepen verwerd er weldra tot gebral

 

Maar info kon men ons aldaar niet verschaffen

Dus verder maar weer op ons duistere pad

En daar was ons doel, ja daar was er die stad

Het doel was het waard, zou ons zeker niet straffen.

 

Het is lang geleden, maar ‘k zal ’t nooit vergeten

Maar wel kwelt ons immer een prangende vraag

Het doel dat ons dreef was uiteindelijk vaag

Geboorte of dood, dat zou ik willen weten.

Geboorte, jazeker, dat mocht het wel heten

Maar deze geboorte sereen en zo groot

Was tevens ons einde, gewis onze dood

Maar hoe…? Ach, we werden er gans door bezeten

 

We keerden naar huis terug, terug naar ons rijk

Maar thuis voelden wij ons al lang daar niet meer

De mensen, maar steeds met hun god in de weer

Ach, kwam er een tweede dood in ons bereik….

 

Frans Woortmeijer

donderdag 2 januari 2025

 

donderdag

2

Januari

Al de lezers van dit blad
hopen zeker dit of dat
mij te hooren wenschen,
om, met 't ingaan van dit jaar,
ook te doen zoo al te gaar
doende zijn de menschen.


'k Wensche u dan, op dit papier,
als ge koud hebt: stove en vier,
om u bij te warmen:
hebt ge honger, kaas en brood
wensche ik u, 't zij kleen of groot,
rijke lièn en armen.

Hebt ge dorst ik wensche u nat,
bier of wijn; en, zijt gij zat,
'k wensche u weerom nuchter;
'k wensche u, wordt uw hoofd confuus,
of is 't donker in uw huis,
licht in uwen luchter.

Zijt gij kwaad, ik wensche u zoet;
groeit het haar door uwen hoed,
zit gij kort van schijven,
'k wensche dat, herkleed en wel,
zoo men zegt, voorzien van 'gel'
gij dit jaar moogt blijven.

Wilt gij dat 't u zoo geschie,
maakt dat ik u dapper zie
meegaan in de vore,
die ik trekke, rechte voort,
wie dat 't stoort of niet en stoort,
in mijn' Gulden Spore.




Guido Gezelle (1830-1899)