zondag 30 november 2025

 

zondag

30

november

 

Dood dorp

Rond stotterend olielamplicht
kauwden generaties aardappeleters
op hun zwijgen. Rachitisch de woning

van pleisterwerk, hout, ondelgbare schulden.
Bijeen de koppen in een oud gedicht
over godsdienst, horigheid, vroeger.

In het verdwijnpunt van de oprijlaan
het ijskoude kasteel zien staan,
gemaakt van lucht. De baron lulde

tegen weerkaatsingen in de vijvers: betweters
in de stad, janhagel van socialisten.
Gods boeren die niet beter wisten.

Zweetten en stonken – nous ressentons
de la pitié
… Het moeizame ploegen.
Strohalmen goud op de velden rondom.


Walmende kaarsen aan de voeten
van de realistisch bloedende koning
der wereld. Hij hangt aan zijn boom, nog altijd.

De nazaten doen het dorp de groeten
uit Ibiza. Ze zijn de baron en Jezus kwijt.
De bib staat in zichzelf te bladeren.

Christus… murmelt in de schulp van de kerk
de Middellandse Zee. Zinloos voorvaderen
et cetera. Eindrijmen zoeken werk.



Benno Barnard (1954)

maandag 3 november 2025

 

maandag

3

november

 

Ter nagedachtenis aan Joost Prinsen 1942-2025

 

Ben Ali Libi

 

Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,
staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,
dus keek ik er met verwondering naar:
Ben Ali Libi. Goochelaar.

 

Met een lach en een smoes en een goocheldoos
en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,
scharrelde hij de kost bij elkaar:
Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost 1
dat Nederland nodig moest worden verlost
van het wereldwijd joods-bolsjewistisch gevaar.
Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.

 

Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

In ’t concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel,
hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.

 

 

Willem Wilmink (1936-2003)

donderdag 9 oktober 2025

 

donderdag

9

oktober

 

Doodgaan

 

De bomen dorren in het laat seizoen,

En wachten roerloos den nabijen winter...

Wat is dat alles stil, doodstil... ik vind er

Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên.

 

Ach, 'k had zo graag heel, héél veel willen doen,

Wat Verzen en wat Liefde, -- want wie mint er

Te sterven zonder dees? Maar wie ook wint er

Ter wereld iets door klagen of door woên?

 

Ik ga dan stil, tevreden en gedwee,

En neem geen ding uit al dat Leven meê

Dan dees gedachte, gonzende in mij om:

 

Men moet niet van het lieve Dood-zijn ijzen:

De dode bloemen komen niet weêrom,

Maar Ik zal heerlijk in mijn Vers herrijzen.

 

Willem Kloos (1859-1939)

zondag 5 oktober 2025

 

 

 zondag

5

oktober

 

 

Herinnering

 

De gloeiende avond in de kleine stad:

Verlichte ramen stonden ruischend open

Naar zomertuinen en het langzaam loopen

Van de geliefden langs het grijze pad.

 

Als dit geheime ooit wéér te leven was:

Hoe dat het zachte licht van een lantaren

Scheen op de donkere, gedempte blaren,

Wist het hart, dat het van den dood genas.

 

Maar het vergankelijke kent geen keer

Dan in de opstanding der herinneringen;

Gistren is even ver als deze dingen:

In het verleden is de tijd niet meer.

 

Toch zullen bij het sluiten van den kring,

Waarin ons dreef des levens streng beschikken,

Die als de lucht onhoudbare oogenblikken

Onze eenige eer zijn en rechtvaardiging.

 

 

En zullen we, in de wervling van den tijd

En de vervoeringen, die niet beklijven,

Indachtig aan onze oude dagen blijven

Met onvergankelijke aanhanklijkheid.

 

Tot aan het zwichten en het laatst getij,

Wanneer de wereld één wordt met het duistren,

En wij de niet te hooren woorden fluistren:

Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.

 

J.C.Bloem

woensdag 17 september 2025

 woensdag

17

September

 

 

Das Lied von der Unzulänglichkeit

des menschlichen Strebens

 

Der Mensch lebt durch den Kopf.

Sein Kopf reicht ihm nicht aus.

Versuch es nur, von deinem Kopf

Lebt höchstens eine Laus.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht schlau genug.

Niemals merkt er eben

Diesen Lug und Trug.

 

Ja, mach nur einen Plan!

Sei nur ein großes Licht!

Und mach dann noch’nen zweiten Plan

Gehn tun sie beide nicht.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht schlecht genug.

Doch sein höhres Streben

Ist ein schöner Zug.

 

Ja, renn nur nach dem Glück

Doch renne nicht zu sehr

Denn alle rennen nach dem Glück

Das Glück rennt hinterher.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht anspruchslos genug.

Drum ist all sein Streben

Nur ein Selbstbetrug.

 

Der Mensch ist gar nicht gut

Drum hau ihn auf den Hut.

Hast du ihm auf dem Hut gehaun

Dann wird er vielleicht gut.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht gut genug

Darum haut ihm eben

Ruhig auf den Hut!

 

Bertold Brecht (1898-1956)

dinsdag 16 september 2025

 

dinsdag

16

September

De zaak Reinaerd Vos (Fragment)

Reinaerd ging verder: 'Vorst Lioen.
U mag alles met mij doen,
hoe sterk mijn zaak ook is, zelfs nú
is het laatste woord aan u.

Wie zal u dan tegenspreken?
U kunt mij maken en mij breken,
koken, braden, smoren, stomen
en ik kan het niet voorkomen.

Ieder dier doet wat ú zegt.
U bent sterk en ik ... niet echt,
u hebt steun, ik sta alleen.

Sla mij dood, waar moet ik heen?
Ik ben eenvoudig geen partij.'

Nu rees, net toen Vos dit zei,
overeind Belijn de ram
samen met zijn ooi, madam
('dame') Awie, aan zijn zij
en zei: 'kom Awie, nou wij!
... Allemaal! Naar voren komen!'

Bruun had familie meegenomen,
Tybeert kwam (met één blind oog) en
Ysengrim (zo wreed bedrogen),
Fortadent het everzwijn,
verder heer Raaf Tiecelijn,
Pancer Bever en Bruneel,
dan de bunzing Puteneel,
Blancaert Bok, Brisaert de stier,
Cuwaert haas, dat schuwe dier,
eekhoorn Heer Rosseel, de knager,
en de roerdomp, lang niet mager,
wezel, zijn Fine, ook samen hier,
Cantecleer en kinders (vier)
fladderend, ziedend driftig, met
Cleenebejach tot slot (de fret).
Ze kwamen eensgezind naar voren
om hun stem te laten horen,
en schreeuwden zich publiekelijk schor:
Reinaerd Vos móést in de nor.

Zo'n proces zag men maar zelden.
Wat ze over vos vertelden,
hoe hij dier voor dier te lijf ging,
'tartte iedere beschrijving,'
stelt degene die het hoorde.

Maar dit alles onder woorden
brengen wat gezegd werd toen,
punt voor punt, valt niet te doen.
Ik vat het samen allemaal.

[…]


Harrie Geelen (1939-2025)
uit: De zaak Reinaerd Vos (In de Knipscheer, 2025)

maandag 15 september 2025

 

maandag

15

September

Een lied van den wijn

Breng de bekers, breng de kannen
en het volle, volle vat.
Wijn, wij zijn verdroogde mannen
Maak ons weer eens duchtig nat!

Troosteloozer dan kameelen
in de zonnige woestijn,
waren onze droge kelen
zonder uwen dronk, o wijn!

Wijn, gij zijt thans weer de onze
en ge vult ons: hart en zin!
en ge doet ons bloed weer bonzen!
Vloei verheugd ons keelgat in!

Zet de bekers, zet de kannen
naast het holle, holle vat!
‘Wijn, wij zijn verjongde mannen,
Nimmer worden wij U zat!’



C.J. Kelk (1901-1981)