zondag 5 januari 2025

 

maandag

6

Januari

De reis van de drie koningen

 

Het weer was niet best om heel ver te gaan reizen

De weg vol met modder, het weer uiterst guur

Kamelen verlangden heel erg naar hun schuur

Hun hoeven bezeerd, zochten zij paradijzen

Wij dachten met spijt terug aan onze paleizen

De meisjes gehuld in hun zijde, zo puur

En fonk’lende wijn in bokalen, heel duur

Een leven bestemd voor doorluchtige wijzen

 

De drijvers, ze vloekten, ze scholden, ze staakten

Ze vroegen om vrouwen, om hoeren en drank

De vuren die smeulden, verspreidden veel stank

’t Was vaak dat wij naar een goed onderdak haakten

Dus logisch dat wij soms de hele nacht waakten

De stadjes zo vuil en de dorpjes zo duur

Het leek wel als liepen we tegen een muur

En goden die onze reis lange tijd laakten

 

Maar toen werd het licht en daar was er dat dal

Geen sneeuw meer, maar bloemen in vroeg’ voorjaarstooi

De beek snelde voort en een molen, zo mooi

Drie bomen die stonden daar stokstijf en pal

Een herberg met wijnranken, rijp zonder tal

De werklieden gokten hun dagloon er door

En voetknechten riepen om meer wijn in koor

Hun roepen verwerd er weldra tot gebral

 

Maar info kon men ons aldaar niet verschaffen

Dus verder maar weer op ons duistere pad

En daar was ons doel, ja daar was er die stad

Het doel was het waard, zou ons zeker niet straffen.

 

Het is lang geleden, maar ‘k zal ’t nooit vergeten

Maar wel kwelt ons immer een prangende vraag

Het doel dat ons dreef was uiteindelijk vaag

Geboorte of dood, dat zou ik willen weten.

Geboorte, jazeker, dat mocht het wel heten

Maar deze geboorte sereen en zo groot

Was tevens ons einde, gewis onze dood

Maar hoe…? Ach, we werden er gans door bezeten

 

We keerden naar huis terug, terug naar ons rijk

Maar thuis voelden wij ons al lang daar niet meer

De mensen, maar steeds met hun god in de weer

Ach, kwam er een tweede dood in ons bereik….

 

Frans Woortmeijer

donderdag 2 januari 2025

 

donderdag

2

Januari

Al de lezers van dit blad
hopen zeker dit of dat
mij te hooren wenschen,
om, met 't ingaan van dit jaar,
ook te doen zoo al te gaar
doende zijn de menschen.


'k Wensche u dan, op dit papier,
als ge koud hebt: stove en vier,
om u bij te warmen:
hebt ge honger, kaas en brood
wensche ik u, 't zij kleen of groot,
rijke lièn en armen.

Hebt ge dorst ik wensche u nat,
bier of wijn; en, zijt gij zat,
'k wensche u weerom nuchter;
'k wensche u, wordt uw hoofd confuus,
of is 't donker in uw huis,
licht in uwen luchter.

Zijt gij kwaad, ik wensche u zoet;
groeit het haar door uwen hoed,
zit gij kort van schijven,
'k wensche dat, herkleed en wel,
zoo men zegt, voorzien van 'gel'
gij dit jaar moogt blijven.

Wilt gij dat 't u zoo geschie,
maakt dat ik u dapper zie
meegaan in de vore,
die ik trekke, rechte voort,
wie dat 't stoort of niet en stoort,
in mijn' Gulden Spore.




Guido Gezelle (1830-1899)