Woensdag
14
14
maart
25 november 1898
De deur ging langzaam open; ik rook een
kerkhofgeur.
Ik staarde stil in de zwarte leegte der
open deur.
Een lange grauwe gestalte, bovennatuurlijk
groot,
Stond zwijgend op de drempel en wachtte,
het was de dood.
Met blauwe glans verlichtten de oogen het
bleke gelaat
Met flauw en weifelend schijnsel, als hout
dat langzaam vergaat.
`Wat blijft gij daar en op de drempel stil
en dreigend staan?
Ik heb U daareven geroepen; kom binnen en
raak mij aan.
Uw witte koele handen bezitten wondermacht
Reeds hebben ze menige lijder rust en
genezing gebracht.
Leg zachtjes Uw hand op mijn voorhoofd,
dat pijnlijk klopt en gloeit
En eindig de droom des levens, die mij
benauwt en vermoeit'.
Een lange stilte volgde. Ik staarde naar het licht,
Dat flauwer werd en flauwer... De deur ging langzaam dicht.
Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Uit: ongebundelde verzen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten