zondag
26
mei
Drie liederen uit V přírodě op. 63 - Antonin Dvořák
(1841-1904)
1. Napadly písně
Liederen vulden mijn
gemoed,
Maar waarvandaan kan
ik niet zeggen.
Het was als dauw die
ongemerkt
De heuvelweiden kan
bedekken.
Als ik die parels
glimmen zie
dan voel ik mij weer
jong en zuiver.
Is het van vreugde?
Ik bevat nog niet
waarom mijn ziel van
huilen huivert.
Dauw wordt geboren
uit de maan,
geen lied is in mijn
ziel geborgen.
Stromen van tranen in
de nacht
onstuitbaar is de
nieuwe morgen.
tekst Vítěslav Hálek (1835-1874)
Vertaling: Christiaan Winter/Hanneke van Vliet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten