dinsdag
30
april
J.C.Bloem-week
Regen en maanlicht
De zomernanacht groeit den morgen
tegen;
Nog is de hemel rein van dageraad.
Alleen de kleine stem der zachte
regen,
Die aan mijn open venster praat.
Naar bed gegaan, vermoeid van leed en
leven,
Een mens, die slaap wenst als hem de
aarde pijnt,
Voel ik mij tot een lichter lust
verheven,
Omdat de maan zo helder schijnt.
O onrust van de hete zonnedagen,
O wegen in den beet van 't stof
begaan,
Wie zou na loomte en agst nog anders
vragen
Dan dezen schijn der maan?
Al wat ik heel mijn leven heb
verzwegen,
Verlangen zonder vorm en zonder naam,
Is nu geworden tot een warme regen,
Buiten een zilvren raam.
J.C.Bloem (1887-1967) Uit: Het verlangen

Prachtig, het onbestemde verlangen krijgt uiteindelijk gestalte in een Bloemiaanse "natureingang". Geen overweldigende natuur als antidotum voor cultuur, verstedelijking of het artificiële. Integendeel, de zachte, warme regen en de heldere maan zijn voldoende. De dichter neemt ze waar, veilig ervan gescheiden door een zilveren raam. In De Dapperstraat zou hij het later opnieuw verwoorden; "de wolken, nooit zo schoon dan als ze omrand door zolderramen, langs de lucht bewegen".
BeantwoordenVerwijderen