donderdag
25
april
J.C.Bloem-week
Aan een Vriend
De jaren vloden. Van uw zwerfsche tochten
Zijt gij gekeerd naar den
gewenden kring,
En vondt de winst van hen
die daden zochten:
Na korte daad een lange erinnering.
En ik? Een bitterheid
bekruipt mijn peinzen
Als ik mij vraag: - en 't
martlend antwoord vind
Waarmee 'k der uren
rustelooze deinzen
Vervulde, die zoo 't leven
heb bemind.
De jaren vloden: o hoe
zonder vlagen,
Hoe zonder heil, dat ik in
stormen won.
Weer voor het kerkervenster
van mijn dagen
Rijst Hollands bleeke en
teere lentezon.
En hunkrend staar ik langs
nog dorre landen,
En snuif den weemoed van den
voorjaarswind.
Mijn brandende oogen nijgen
naar mijn handen,
Mijn hart is luid, een oude
droom begint.
Een droom van zwerven naar
de gunst der tijden
Van vlotten naar de drift
der dagenstroom,
Ver van dit kwijnen zonder
vreugde of lijden,
Aan 't hart des levens, vrij
van boei en toom.
Hoevele lenten zal ik 'dus
nog zwerven,
Met de onvervuldheid in het
grensloos hart,
En dezen angst: dat eens
mijn jeugd zal sterven,
Voordat de vreugd der
rustgen mij gewerd?
Maar gij, mijn vriend? Wat brachten u de
jaren?
Hebt ge op de hoogten van uw
droom geleefd?
Zijt gij gekeerd met reeds
vergrijsde haren,
En in uw stem iets, dat voor
altijd beeft?
Nog zag 'k u niet, maar gij
zult mijwaarts komen,
'k Zal u gemoeten op het
leege plein,
Waar dunne en looverlooze
lenteboomen
Zwart staan en vocht in
zilvren zonneschijn.
Geveinsde vrede zal rondom
ons wezen,
Als ging de laatste droom in
ons te loor,
Omdat wij beiden diep in 't
harte vreezen
Te spreken van wat ons de
tijd beschoor.
Zijn dit dan àl des rijken
levens loonen?
Moet mijn het lot zijn van
zoo menig mensch:
Verloren in een kleine stad
te wonen,
Voor eeuwig ver van zijn
begeerdsten wensch?
Die voelt een weedom langs zijn woning ranken,
Als 't carillon de rust des
nachts verdeelt,
En met het wisselkoor van
stilte en klanken
Den droom van zijn
verlangend hart doorspeelt.
Neen, laat mij nu nog niet
deze' angst gelooven,
Die grijpt me als handen aan
de dorre keel.
Ik ga en fluister in te
ontluiken hoven:
O aarde, o leven, is dan dit
mijn deel?
J.C.Bloem (1887-1967) Uit: Het verlangen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten