Dinsdag
14
juni
De
dwang om te rijmen is vaak door de dichters
Terecht
als een wijze beperking gevoeld;
Toch
maakt hij hun taal niet altijd tot iets lichters:
Soms
schrijven ze iets anders erdoor dan bedoeld.
Maar
als ik het edele woord schrijf van “gever”
En
dit in verband breng met Danny en Jan,
Dan
is het vanzelfsprekend rijmwoord “jenever”
Het
eenige, dat daar goed rijmen op kan.
Als
zorgen het hart van Gezelle verslonden
En
als hij vermoeid was, van ’t wereldsch getier,
Dan
greep hij, waarbij hij steeds heul had gevonden,
Zijn
zoo zeer beminde, zijn oude brevier.
Wie
zou er dien priester niet naarstig om prijzen?
Toch
mompel ik schuchtertjes: “Ieder zijn meug”.
Steeg
hij in gebeden naar zijn paradijzen,
Ik
doe het in Bicker & Modderman’s teug.
De
tijd der bezetting was verre van kluchtig.
Toch
was nooit mijn kout zóó met vloeken doorspekt,
Als
toen de Germaan, even steelsch als drankzuchtig,
Zijn
schennende hand naar Schiedam had gestrekt.
Aan
Danny en Jan is ’t voornaamlijk te danken
Dat
ik deze droogte nog heb overleefd,
En
zou ik mijn dankbaarheid dan niet verklanken?
Dan
ware als onthouder ik beter gesneefd.
Juli 1945
J.C.Bloem (1887-1966)
uit: "Van alle dingen los: het leven van J.C.Bloem"