woensdag
21
Juni
De zwervende
Er loopt een werver door de nacht
met ferme pas
het kromme dal, het stijgend pad —
die neemt hij mee.
De nacht is mooi —
hij loopt stug door en staat niet stil
weet niet waarheen zijn weg nog wil.
Er zingt een vogel door de nacht!
— ‘Ach, vogel, wat heb je gedaan?
Waarom blokkeer je zin en voet,
en giet een hartzeer wonderzoet
hier in mijn oor dat ik blijf staan
en luisteren moet – –
wat lok je mij met toon en
groet?’—
De brave vogel zwijgt en zegt:
‘Nee, zwerver, nee! Jou lok ik niet
met mijn gekweel —
ik lok een wijfje naar ’t prieel —
maar wat maakt jou dat uit?
Alleen vind ik de nacht maar naar.
Niet jouw probleem! Want jij moet
gaan,
mag nooit en nimmer blijven staan!
Wat sta je daar!
Wat ligt jou nog aan mijn gefluit,
jij wandelaar?’
De brave vogel zweeg en dacht:
‘Wat heeft mijn lied hem aangedaan?
Nog staat hij daar?
Die arme, arme wandelaar!’
Friedrich Nietzsche (1844-1900)
vertaling: Ard Posthuma (1942)