zaterdag
27
april
J.C.Bloem-week
Loin d'eux
Zij, die de wreedheid van het leven
lijden
In het gedruisch gevangen der fabriek,
Die me om gewaand geluk misschien
benijden,
Gaan niet als ik zóó van dit leven
ziek.
Zij vinden, na het slaafsche werk der
dagen,
De bontheid van de vreugden langs de
straat,
Een liefde, onstuimiger dan
lentevlagen,
Die hen verteedert en verzadigd laat.
- Ik ga den tragen gang der eendre
dagen
Langs hen, wier leven mijn bestaan
doorweeft,
En niemand, die zijn hart nijgt naar
het vragen,
Dat in mij hunkert en naar vrijheid
streeft.
Geen, wiens verwantschap tot mijn
droom kan reiken.
Want ik ben wars van deze middelmaat
Van vreugde en leed: zoo zeer elkaars
gelijken,
Dat ik ze als dagelijksche laagheid
haat.
Maar soms, wanneer ik neder ben
gezeten
Met hen, wier woorden gaan, wier
lachen klinkt
Tevreden met wat hun werd toegemeten -
Dan is het mij, of alles mij ontzinkt.
Dan suist het om me en duistren de
gelaten,
Dan trekt een floers voorbij het
lampenlicht.
Nog hoor ik wel de monden lachen,
praten,
Maar van heel ver, niet meer tot mij gericht.
En een begeerte grijpt mij om te
vluchten
De worgende engheid uit van dit
bestaan,
't Leven te vieren en, na veel
genuchten,
In zijn schallenden stroom ten
ondergaan.
Even - dan dragen mij weer de oude
gronden,
Waar ik mij zonder lust hervind of
pijn.
Ik weet mij onderworpen en gebonden,
En kan weer met en zooals allen zijn.
J.C.Bloem (1887-1967) Uit: Het verlangen