donderdag 22 mei 2014

Donderdag
22
Mei

De Gingginger

In een woud hier ver vandaan
leeft een schepsel, heel alleen.
Hij kan rollen, maar niet staan,
heeft geen been, geen voet, geen teen.

Oh, wat moet hij eenzaam wezen,
deze purperen gingginger,
die niet eens een boek kan lezen
want hij heeft geen hand, geen vinger.

'k Heb zo'n meelij met het dier,
maar dat woud is ver van hier.

Voor zijn achteroverneven
(heel gelijkend, maar wel groen)
die in onze streken leven
kan ik echter wél iets doen!


Hen verzorgen is een pretje,
zie ze soezen in de lommer.

Ik bereid hun vinaigretje
want ik hou zo van komkommer.

Vera de Brauwer

zondag 18 mei 2014

Zondag

18

mei

Wee de arme Snotterwokkel
die het niet gesnopen heeft.
(Hij kan het aan de Frokkel vragen
maar dat vindt hij onbeleefd.)

‘Waarom ben ik ooit geboren?
Wie verklutste toch mijn struif?
Waarom heb ik sprokkeloren
en een krakel in mijn kuif?

Waarom is er herfst, en haring?
Waarom lust ik geen hachee?
En waar vind ik een verklaring
voor het golven van de zee?

Waarom moet het altijd zachter,
waarom roept men dat ik stoor?
Waarom kom ik nergens achter?
Waarom kom ik nergens voor?

Waarom moet ik altijd huilen
als ik een komkommer zie?
Waarom kan ik nergens schuilen
voor het Grote Potverdrie?

Alles is zo ongewokkeld,
alles is zo ongewis
als je schoenen zijn versokkeld
en je vuist een vlakgom is.’

Ach, die arme Snotterwokkel.
Hij snuit zijn snufferd in zijn staart
en gumt zichzelf volledig van de kaart.

(Of dat nou echt nodig was?
Ik kan het aan de Frokkel vragen
maar dat lijkt me ongepast.)

 Judy Elfferich
(Uit Er zit een feest in mij, Querido’s Poëziespektakel 5, 2012 )
Donderdag

15
Mei



Ik heb een wijkplaats in uw hart gevonden,
Daar weet ik mij beveiligd en bevrijd,
En voel ik nog de pijn van oude wonden
Dan druppelt troost van uw aanwezigheid.

Het schijnt bepaald dat wegen elkaar kruisen
En de aarde elken dag opnieuw begint;
Uw stem voert mij naar ’t onweerstaanbaar ruisen
Van hoge bomen in een zoele wind.

Gij hebt een macht de wereld te doorstralen
En ’t is of ik betreed een jong gebied,
Waarin ik hoor de bloemen ademhalen
En gij mij nadert als een levend lied.





H.W.J.M. Keuls (1883-1968)
uit: Achterwaarts (1962)