maandag
26
26
november
Voorzang
Het
najaar waait de duisterende landen
regenend over, en oneindig groot
zijn de verlatenheden van den dood.
Bleek schuimt de zee over de lage stranden.
En aan
het raam, denkend aan al wat vlood,
hoor ik de klacht dier eeuwen om mijn wanden.
De laatste daad viel uit mijn moede handen:
ik zie hen bleek en roerloos in mijn schoot.
Laten wij niet meer hopen, laten wij
nimmermeer smeken, en o, niet meer smaden –
Dit is het eind, het duisterend getij
van lage wolken en de storm der bladen.
Uit onze handen zijn de laatste daden
gevallen, en de regen waait voorbij.
A. Roland
Holst (1888-1976)