vrijdag 17 mei 2013


Vrijdag
17
Mei
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier hou je niet tegen.
Het water vindt er steeds een weg omheen.

Misschien eens, gevuld door sneeuw en regen,
neemt de rivier mijn kiezel met zich mee,
om hem dan glad en rond gesleten
te laten rusten in de luwte van de zee.

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan.
Omdat door het verleggen van die ene steen
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan.
Omdat door het verleggen van die ene steen
het water nooit meer dezelfde weg zal gaan.

Bram Vermeulen (1946-2004)
uit de bundel: "Onvolledig werk"

donderdag 16 mei 2013


Donderdag
16
Mei

HET BOEK

Toen we konden schrijven was er nog geen Boek
De geest moest eerst zichzelf verzamelen.
Om zich te openbaren moest hij zich verbergen
Zonder een geheim dat zich laat raden geen Boek.

Toen ging het Boek op reis langs blinkende ogen
En tierende lippen, de weg van de ene stilte
Naar de andere woestijn, soms zelf de weg
Altijd meer dan geheugen, wetten en de waarheid.

Toen we konden drukken dreigde voor het Boek 
Zich te verliezen in de breedte van de wereld
Maar het hernam zich in telkens andere gedaanten
Altijd vindbaar voor wie zoeken wilde, fluisterend
Op het marktplein, wijdend bij het flakkerend tl
Altijd vindbaar in de letters die hem dragen – tot hier.

Robert Anker

woensdag 15 mei 2013


Woensdag
15
Mei

Niemand kan volkomen gelukkig zijn
Zolang niet iedereen gelukkig is.

Dat iedereen altijd gelukkig zou kunnen zijn
Moeten we als uitgesloten beschouwen
En dat is misschien maar goed ook.

Wel kunnen we een hoop dingen doen
Om minder ongelukkig te zijn,
Zoals de beoefening van de vriendelijkheid voor mens en dier.

dinsdag 14 mei 2013


Dinsdag
14
Mei
Zo'n gelukkige dag.
De mist was vroeg gezakt, ik werkte in de tuin.
De kolibries stonden stil boven de bloeiende kamperfoelie.
Er was geen ding op aarde dat ik begeerde,
geen mens die ik benijdde.
Wat aan kwaad was geschied, was ik vergeten,
geen schaamte om te zijn wie ik ben.
Ik voelde nergens in mijn lichaam pijn.
Toen ik mij oprichtte zag ik de blauwe zee
met haar witte zeilen...
Czeslaw Milosz (1911-2004)

maandag 13 mei 2013


Maandag
13
Mei
Het postkantoor

Het postkantoor in Nieuwendam
Waar ik als jonge vrouw vaak kwam
Verdween, de hoge trap
Waar de kinderen van de treden sprongen
De cellen van de telefoons door gsm en mail verdrongen
Waar ik met postwissel betaalde
En – wonder van de  nieuwe tijd –
Voor ’t eerst mijn geld uit een machine haalde
Zijn nu recht en onverschrokken
Nieuwe huizen opgetrokken
Woonkolommen, grijze steen
Omarmen strak het oud gebouw
En waar ik vroeger zegels kocht aan het loket
Brengt nu mij eigen kind haar kind naar bed

Adri Slomp

zondag 12 mei 2013


Zondag
12
Mei
N.N.

De man zonder naam, ik groet u onderweg
Naar ’t laatste land waar ieder welkom wordt geheten
Waar niets van niemand hoeft te weten. Dag meneer,
Zonder papier, zonder identiteit. Wat zocht u hier? Wat ben u kwijt?

Wie staart nu door een leeg raam en wacht op u,
Man zonder naam, wacht, terwijl ik praat,
Mijn lege woorden zeg in een lege zaal.
Ik kom te laat. Ik heb u niet gekend.

Niet in uw zwakheid, niet in uw kracht.
Niet in het laatste land, daar, waar u  naamloos welkom bent.
Ik weet niet welke  taal u sprak.

Wie heeft u liefgehad? In welke kamers sliep u,
Wie trok uw lakens strak, wie draagt uw hemden af?
Wie wil er in uw schoenen staan?
Wie zal dan nog uw weg inslaan?

Wie zoekt u nog? Wie weet nog waar u vandaan kwam?
Wie heeft de stem gehoord, die u toen riep
Naar uw laatste haven, Amsterdam.

Poule des Doods