zaterdag 7 september 2013

Zaterdag
7
September



De moeder de vrouw

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.

Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien

dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,

mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer

kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,

en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.

O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.


Martinus Nijhoff

De moeder het water


Ik ging naar moeder om haar terug te zien.
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien


- toen ik daar stond op het gazon, pils gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid - 
misschien zou 't goed zijn als nu Psalmen klonken.



Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in 't gras, alleen haar dunne haren 
bewogen nog een beetje in de wind, als voer



zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem Zijn beloften na te komen, haar te bewaren.


Rutger Kopland

vrijdag 6 september 2013

Vrijdag
6
September

Schilderijententoonstelling

 (Moessorgski)

Parijs in de lente, een park met een speeltuin.
Er lopen wel kinderen rond zonder jas.
Er zitten weer moeders met boekjes op stoelen
En tegen een boom doet een hondje zijn plas.

Parijs in de lente, een kind op een schommel.
Geduw en getrek: nou wil ik, ga op zij.
Niet doen, ik was eerst, anders roep ik mijn moeder.
Nou en, ik kan lekker veel hoger dan jij!

Parijs in de lente, gehuil en geruzie:
Wat is er? Zij schopte. Niet waar, hij begon.
Hou op met die ruzie, wie wil er een ijsje?
Vanille, nee: aardbei. Parijs in de zon.


Bethe Westra


donderdag 5 september 2013

Donderdag
5
September


 


Rustplaats

Ik moet er weer eens heen…
Als bundels licht van koper
Vallen langs de klimop
Over de rustplaats van de doden.

Op een middag in de herfst,
Als de eerste dekens nevel
Uit de Schinkel trekken
Over het veld van zerken,

Voordat het hek gesloten
En de wilde wingerd
Aan de gevel van het huis
Niet meer kleuren zal.
Loes Inkman

November 2007

woensdag 4 september 2013

Woensdag
4
September
De gestorvene


Hier rust, met stof gevuld den mond,
zij, die mij heeft gedragen;
zij, die mij naar het leven stond
in al mijn levens dagen.

En nu haar lichaam moet vergaan
nu is zij in mij opgestaan.

-Ik kan haar niet verslaan.-

Ida Gerhardt

dinsdag 3 september 2013

Dinsdag
3
September

Dit eiland
Voor de zachtmoedigen, verdrukten,
Tot geregelde arbeid onwilligen,
Voor de met moedwil msilukten
En de groots onverschilligen,

De reine roekeloozen,
Door het kalm leven verworpen,
Die boven steden en dorpen
de woestijnen verkozen,

Die zonder een zegekrans
Streden verloren slagen
En 't liefst met hun fiere lans
De wankelste tronen schragen;

Voor allen, omgekomen
Door hun dédain voor profijt,
Slechts beheerscht door hun dromen,
De spot der bezitters ten spijt,

Neem ik bezit van dit eiland,
Plant ik de zwarte vlag,
Neem iedere natie tot vijand,
Erken slechts 't azuur als gezag.

Wie nadert met goede bedoeling:
Handel lust of bekeering,
Worst geweerd aan 'rif door bezwering
Of in 't atol door onderspoeling.

Oovral op aard heerscht orde,
Men late mijn eiland met rust;
't Blijft woest, zal niet anders worden
Zoolang ik kampeer op zijn kust.
J Slauerhof

Uit: Een eerlijk Zeemansgraf

maandag 2 september 2013

Maandag
2
September

Annunciatie


Ik hoorde uw voetstap naadren op het pad,
Ik wachtte, en zag u na een korte pooze.
- Hoe geurden 't dennenboschje en de rozen! -
Toen gij mijn open woning binnentradt.
 
Gij waart dien avond, toen gij tot mij kwaamt,
O Dood, niet overmoedig, niet vermetel,
En toen gij plaats naamt in mijn zachten zetel,
Gelijk een knaap zoo schuchter en beschaamd.
"Ik kom misschien wat laat en ongelegen?
Maar God heeft mij gezonden met een last."
Ik sprak: "Wie tot mij komt van Zijnetwege
Is mij ten allen tijde een lieve gast."
Ik bood u spijze, ik dronk met u den wijn.
Toen spraakt gij vragend, en uw oogen zagen
De mijne niet, naar de uwe opgeslagen,
Maar staarden peinzend in den avondschijn:
"Ik weet, dat ge u een woning hebt gebouwd,
Die gij zoo juist van plan waart te betrekken?
Dat gij de taak, door God u toevertrouwd
Ten laatste aan uzelve zoudt ontdekken,
Als gij uw eigen leven leven zoudt?" ...
Maar met een glimlach sprak ik snel en stil:
"Kwaamt gij, o Dood, mij van mijn plannen spreken?
Spreek en verkondig mij des Meesters wil."
Toen stondt gij op, toen gaaft gij mij het teeken,
Waarmede gij de uwen wijdt, o Dood. -
 
Ik deed u even later uitgeleide,
Ik zag u duister in het avondrood
Verdwijnen in de duisternis der heide.
En keerde huiswaarts langs het kiezelpad,
Ik sprak niet "goede Dood", ik sprak niet "booze",
En 'k had het leven nooit zoo lief gehad.
 
 
Jacqueline van de Waals

Uit: Laatste Verzen

zondag 1 september 2013

Zondag
1
September

Als November is gekomen

Rondeel


Als November is gekomen
En de regentijd breekt aan,
Als de boomen in de laan,
- Ach, de bladerlooze boomen! -
 
Om de glorie, hun ontnomen,
In den mist te schreien staan,
Als November is gekomen,
En de takken staan op traan
 
Op den vochten grond doen stroomen,
Waar de bladerkens vergaan
Na hun goude' Oktoberdroomen
En hun korten vrijheidswaan -
Als November is gekomen ...
 
Jacqueline van de Waals