zaterdag 7 april 2018

Zaterdag
7
april

In memoriam

Met duizend fijne zaden
ving het te sneeuwen aan,
de ongerepte paden
ben ik alleen gegaan.

Roerloos ligt het volkomen
herschapen land om mij, –
die mij werd weggenomen
nu is hij zó nabij.

als nadert een ontmoeten
in deze sneeuwen laan, –
ik zie het spoor der voeten
waar wij tezamen gaan.







Ida Gerhardt. (1905-1997)
Uit: Kosmos (1940)

vrijdag 6 april 2018


Vrijdag
6
april

TUIN VAN EPICURUS

Wij kozen soberheid tot bondgenoot.
De geest beheerst als willig instrument
het lichaam, tot die fiere dienst gewend;
gevoed met zuiver water, zuiver brood.

Wij kozen soberheid tot bondgenoot.
Besloten schikt zich in der uren kring
naar strikte trant tot rust en ordening
wat ons het denken, vrijuit zwervend bood.

Wij kozen soberheid tot bondgenoot.
Wij arbeiden in zwijgen en geduld;
de dag is als een honingkorf gevuld
en vriendschap is in onze tuin genood.

Wij kozen soberheid tot bondgenoot,-
en uur na uur draagt ons zijn gave aan,
wij rijpen als de vruchten, als het graan
in 't goede leven tot de goede dood.


Ida Gerhardt. (1905-1997)
Uit: Kosmos (1940)

donderdag 5 april 2018


Donderdag
5
April
De zestigste viering

Te middernacht daalt stap voor stap
de prior van de keldertrap,
en kiest waar de gewelven zijn
een fles belegen rode wijn.

Het klooster slaapt, de poort is dicht;
de lange gang is zonder licht.
Hij vindt de refter op de tast
en neemt twee glazen uit de kast.

En schikt waar het kapittel is
de kelken in een vensternis.
In het ondeelbare moment
wordt er een bladzij omgewend.

En hij en de afwezige ander
beleven het weer met elkander:
het uur der vriendschap, het verbond
dat zelfs de bittere dood niet schond.

Bijeen: in ernst en argeloosheid.
er wordt gelachen en geschreid;
dan, na het lang verbeid begin,
zet de muziek der stilte in.

Een verre haan betrekt de wacht
en meldt de kentering van de nacht
alom. Het komend ogenblik
ontrooft het gij, ontrooft het ik.

De maan verbleekt, de dag breekt aan.
Voorbij,-de ander is gegaan.
Gegaan. Hij is een jaar reeds ver,
verdwenen met de morgenster.


Ida Gerhardt. (1905-1997)
Uit: De adelaarsvarens (1988)

woensdag 4 april 2018


Woensdag
4
april


Het bericht

De dag van het schapenscheren
- lees ik in nauw te ontcijferen
en telken stokkend handschrift –
die dag van zware hitte
werd hem een dag des onheils.

Na vijven viel er onweer:
en hij, doorweekt en zwetend,
de stroeve schaar hanterend,
was plotseling neergeslagen.
Hij stierf diezelfde avond.

Mij is daar in de verte
een bondgenoot ontvallen
met wie ik telken jare
bij brood en beker zwijgend
de gastvriendschap vernieuwd heb.

Hij schonk mij zonder woorden
wat gij mij, grauwe wereld,
nimmer vermocht te geven,
wat gij, zo gij de macht had,
mij schamper zou ontnemen.

Ida Gerhardt (1905-1997)
uit: Vijf Vuurstenen (1974)

dinsdag 3 april 2018


Dinsdag
3
april


Anno 1982 II

Gij die met gemaskerd gelaat
het kind uit het moederlijf sneed
-         het heeft nog even geleefd –
en het, toen de daad was gedaan,
naar de afvalemmer verwees,

ik heb u gezien: pas daarna;
in uw pak met visgraatmotief,
gebieder van de kliniek,
dalend van het bordes
als waart ge God zelf.

Ik ken het van de reliëfs,
de Assyriër en de Hethiet:
uw expressie – het zij u gezegd,
clean shaven barbaar –
bezaten zij niet.
Ida Gerhardt (1905-1997)
uit: De zomen van het licht (1983)

maandag 2 april 2018


Maandag
2
april


Anno 1982 I

Zij zaten, twee mannen, twee vrouwen,
in wisseling van partner bedreven,
in het bosrestaurant voor elite
hun jonge haasjes te eten,
die, zó uit het nest, hen voldeden.
De gérant stond glimlachend terzijde
en vroeg of het was naar genoegen.
“Heeft u wellicht”, vroeg de minnaar,
“na deze vier gangen nog andere
culinaire specialiteiten?”
Ida Gerhardt (1905-1997)
uit: De zomen van het licht (1983)

zondag 1 april 2018


Zondag
1
april


ONVERBROKEN

Geen die daarginds uw graf nog vindt;
er rest van u portret noch brief.
Maar ik die kind ben van uw kind
ik heb u uit de verte lief.
En gij mìj, onbetwijfelbaar.

Er is een weten van elkaar
dat tijd en afstand overwint.

Soms grijpt ge even in; ik merk
het aan een stremming in het werk,
een wenk: ik leg de schrijfstift neer;
die lichte wijziging komt van u.
Het vers handhaaft zich continu.

Er is bericht, over en weer.
Ida Gerhardt (1905-1997)
uit: De zomen van het licht (1983)