dinsdag
17
december
Van op de hooge brug
Van op de
hooge brug onder den kroonlantaren,
is alles, nu gezien, zoo anders dan het was
toen wij den tragen avond gingen tegenvaren,
of spraakloos onder de elze zaten in het gras.
De Leie en
lijkt ons maar een landelijk rivierken,
een wandelende streep, en wat traag water toe,
met aan iederen draai een waaiend populierken,
een half-verdronken ponte, een schilder en een koe.
Hier langs
de straten is ’t zoo triestig en het regent.
Maar ginder is de nieuwe maan al opgestaan.
Waarom nu elk van u de Leie niet gezegend?
Meneer van de Woestijne heeft het vóórgedaan.
Of wist ge
’t niet: dat Jezus ’t veer kwam overzetten,
(de lelie drijft, alwaar zijn riemslag heeft verpoosd),
en dat men tot zijn glorie, onder de gloriëtten,
des Zondags aan een matig prijsken paling roost?
Richard
Minne (1891-1965)
uit: In den zoeten inval (1927)