zaterdag 24 februari 2018


Zaterdag
24
februari

Mattheus 14:25

Een dominee, een priester, een rabbijn
Met hengels aan het meer van G. gezeten
Genoten van het weer. De vissen beten
Er moest alleen nog wat te drinken zijn

De rabbi stond dus op, liep over 't water,
Kocht aan de overkant een flesje wijn
Om na een poos en zonder centje pijn
Geïmiteerd te worden door de pater

Toen zou de dominee wat halen gaan
Hij haalde een nat pak en sloeg een flater
De priester vroeg de rabbi met geschater:
‘Zal ik hem zeggen waar de paaltjes staan?’

Jesjoe bar-Josef (net als zijn sandaaltjes
Zeer droog) sprak: ‘Hoe bedoel je? Welke paaltjes?’

© Hendrik Jan Bosman
De Tweede Ronde, lente 1999



vrijdag 23 februari 2018


Vrijdag
23
februari

Codicil

Wanneer ik ooit ten hemel of ter helle
genood word en voorgoed de tijd uit raak
rest culinair nog een postume taak
voor mijn getrouwe weefsels en mijn cellen.

Ik houd hier geen pleidooi voor koppensnellen,
de ietwat botte vorm van volksvermaak
toch acht ik het volstrekt niet in de haak
mij ongebruikt ter aarde te bestellen.

Begin voorzichtig met amandels pellen,
breng dan de lever boterzacht op smaak
en laat hem op een bed van pastinaak
door licht gebakken niertjes vergezellen.

Het schraal restant van knoken en van vellen
doet het verrassend goed in frikadellen.
Otto van Gelder

donderdag 22 februari 2018


Vandaag het duizendste gedicht op Gedicht van de Dag
(U mag feliciteren!)

Donderdag
22
februari

Duizendste sonnet
Vandaag schrijf ik mijn duizendste sonnet:
ik kan het niet, en zal het ook niet kunnen,
zo stelt het rariteitenkabinet
dat 's lands subsidiegelden goed moet runnen.

De literaire opperste sovjet
verzocht ik mij een werkbeursje te gunnen.
Ook dit jaar zei het Fondsbestuur weer 'Njet',
omdat mijn werk zo afsteekt bij het hunne.

Ik had er zeer mijn zinnen op gezet,
geen moeite schuwend om te zegepralen,
maar Nederland miskent me tot en met.

Oligofrenen en microcefalen,
minkukels in de uitvoering der wet,
u dient een echte dichter te betalen.
Jan Kal
uit: 'Duizend sonnetten 1966-1996', 1997.



woensdag 21 februari 2018


Woensdag
21
februari


Kraj Vardara (ca 1910)

Aan de oever van de Vardar, diep in het struikgewas
Schuilt een groepje jonge kerels, dat eens een leger was.
De vojvoda verheft zich en hij spreekt zijn bende toe.
Ze liggen languit, uitgeteld, het vechten meer dan moe.
“Kameraden, Macedoniërs”, zo klinkt vermoeid zijn stem,
De avond is nog warm en zacht geurt de gele brem. –
“Nog voor de eerste sterren aan de hemel zullen staan
Bedwingen wij de Vardar, want daarginds ligt onze baan.
Wij trekken door de velden, naar Djevdzjela op weg;
Dan gaan we in de bergen, het is waar wat ik u zeg.
En als de avond dan tot slot opnieuw gevallen is,
Dalen wij naar Bitolj’s vlakte, ja dat doen wij heel gewis.
Want dáár staan onze moeders, haar vaandel is bloedrood,
Waarop geschreven staat, pikzwart, de ‘Vrijheid of de Dood’”.

Macedonische volkspoëzie
uit: Oriënt Express, A den Doolaard
Bewerking Frans Woortmeijer

dinsdag 20 februari 2018


Dinsdag
20
februari


Grabna dedo Svoita (ca. 1910)
Gde e Goze, gde e Dame
Gde sa starite vojvodi?


Waar is Gotse, waar is Damian,
Waar zijn de vojvoda’s van voorheen?



In de Pirin Planina, verscholen tussen ’t hout,
Tokkelt de oude herder op zijn goesla, slank gebouwd.
Zijn lied gaat over vroeger, weemoedig is de toon.
Een meisje luistert stil er naar en blozend is haar koon.
Zij kijkt de herder aan, die op zijn oude goesla speelt,
En vraagt waarom hun land niet meer met helden is bedeeld.
Alle dapp’ren zijn gestorven. Waar is Gotse, Damian?
De vojvoda’s van vroeger, waar zijn ze heengegaan?


Macedonische volkspoëzie
uit: Oriënt Express, A den Doolaard
Bewerking Frans Woortmeijer

maandag 19 februari 2018


Maandag
19
februari

Werkloosheid

Drie jaar nu al. Ik kom nog in ‘t gesticht.
Kon ik ze thuis ontslaan van mijn bestaan!
Mijn kleine zusje ziet me nauwelijks aan.
‘t Is of de meid het woord niet tot mij richt.


Ieder leeft op, als ik mijn hielen licht.
Het beste kon ik bij Van Nelle gaan.
Alleen: dan is het met m’n vak gedaan.
Voor leraar krijg ik een te oud gezicht.


Vanmorgen ben ik naar de kerk geweest.
‘God zal u, als op adelaarsvleugelen dragen.’
Maar ik heb zitten zweten als een beest.


Want steeds zag ik, toen de gemeente zong,
die werkeloze, die het raam uitsprong
en, van vier hoog, te pletter is geslagen.


Ida Gerhardt (1905-1997)
uit: Sonnetten van een leraar



zondag 18 februari 2018


Zondag
18
februari

Harten veroveren,
Zielen betoveren,
Is zulk een kunst niet, Filles, als het schijnt:
Staat gy na moogenheid,
Zo toon médoogenheid,
Wanneer een Minnaar om uw’ schoonheid kwijnt,
Zijt gy wéêrspannig,
Gy zijt tierannig;
Kwél my dan niet, óf hélp my uit myn pyn:
Toont gy afkeerlijkheid
Van myn begeerlijkheid,
Ik wil niet langer in uw’ banden zijn.

Alle uw’ manierlijkheid
Geeft u geen sierlijkheid,
Alle uwe geestigheid dient waerd bespot,
Alle uwe aantrékk’lijkheid
Is maar gebrékk’lijkheid,
Misgunt gy aan een Minnaar uw genot:
Ons jonge leeven
Is ons gegeeven,
Om te besteeden in dat zoet vermaak.
Wat waar ’t my wénschelijk,
Waart gy wat ménschelijk,
‘k Vrees dat ik anders in mijn vryheid raak.

Kom dan, myn waardige,
Dartele, én aardige,
Die op de min zo fél ontsteeken zijt;
Dwing tóch uw’ zinlijkheid,
Gun my uw’ minn’lijkheid,
Daar ik zo lang vergeefs héb om gevrijdt:
Ay, stél uw zinnen
Tóch eens tot minnen,
Deel, zo gy wys zijt, méê in ’s waerelds vreugd;
Want zijt gy lieffelijk,
En niet gerieffelijk,
Wat baaten u de gaaven van de jeugd.

Andries Pels (1631-1681)