zaterdag
11
mei
Kom, vul de glazen en denk langer niet
Eraan hoe snel de onhoudbare tijd ontvliedt.
Gistren is dood, morgen nog niet geboren –
Wat zou ‘t, als ons vandaag genieten liet?
J.C. Bloem
vrijdag
10
mei
Rondeel
De korte liefde en 't lange lijden,
Het wordt een ding, dat men vergeet.
Herdenkt men 't nog, dan zegt men: 'k weet,
Het was destijds niet te vermijden.
Benijdt men soms de niet-bevrijden
Tot deze afwezigheid van leed?
Toch, korte liefde en langer lijden,
Het wordt een ding dat men vergeet.
's Verleden levens koud en heet
Voelt men zich in de loop der tijden
Vanzelf gelijk het uur ontglijden.
O jeugd, was 't dit waarom men kreet?
Men wordt een ding en men vergeet.
J.C. Bloem
Uit: Sintels
donderdag
9
mei
Aanvaarding
Toen ik jong was, bestond ik in vormen
Van het leven dat komen zou:
Een vervoerend de wereld doorstormen,
Een lied en een eindlijke vrouw.
Het is bij dromen gebleven;
Ik heb, wat een ander ontsteelt
Aan het immer weerbarstige leven,
Slechts als mogelijkheden verbeeld.
Want ik wist door een keuze verloren
Ieder ander verlokkend bestaan.
Ik heb dan ook niets verkoren,
Maar het leven is voortgegaan.
En het eind, dat ik wilde ontvluchten,
Is de aanvang gelijk, die het had:
Onder Hollandse regenluchten,
In een kleine Hollandse stad.
Ingelijfd bij de bedaarden
Wordt het hart, dat geen tegenstand bood.
Men begint met het leven te aanvaarden
En eindlijk aanvaardt men de dood.
J.C. Bloem
Uit: Sintels
woensdag
8
mei
Nog een paar dagen Bloem
ELEGIE
Gerangschikt in 't
bestek der onaanvaardbare orden,
Een onverschillig deel
van 't nutteloos gewar,
Is 't hart een
instrument, sleetsch en vervuild, geworden,
De ziel een trekhond
voor de dagelijksche kar.
Dat wezen, eens één
schuim van wielingen en kolken,
Wild dansend als het
vuur, ongrijpbaar als de lucht,
Verwant aan 't looze
spel der winden met de wolken,
En trillend als een
rag op elke wankle zucht —
Het is teloor gegaan:
het leeft in een verleden
Van doode herfsten en
verwaaiden voorjaarswind,
En als het zich bezint
op dit ontluisterd heden,
Vraagt het zich af:
heb ik dan al voor 't laatst bemind?
O eenmaal nog 't
gevoel van toch te zijn bevleugeld,
Een ziel te zijn, die
langs verrukte verten scheert,
Nog eenmaal roekeloos
te zijn en onbeteugeld,
Eer 't lijf,
voormalige aarde, als aarde in de aarde keert.
J.C. Bloem
(1887-1967) uit de Nederlaag
dinsdag
7
mei
Nog een paar dagen Bloem
ONTSTEGEN
Lichter dan over
graven het bewegen
Van blarenschaduw in
den lenteschijn,
Lichter dan lijnen van
den spigtigen regen
Langs het schrale loof
van een nieuw, open plein,
Is dit halcyonische
geluk: ontstegen,
Aan liefde en haar
verganklijkheid te zijn.
J.C. Bloem
(1887-1967) uit de Nederlaag
maandag
6
mei
Nog een paar dagen Bloem
AFSCHEID
Wanneer wij ’s avonds
’t dorp inkwamen geurden
De linden, of wij
zagen voor het huis
De meidoorns, die hun
vage bloesems beurden
In scheemring van
zacht bladerengespuis.
Het leven stuurt ons
hooploos heen en weer.
Waar zullen ons de
laatre lenten vinden?
Ik vraag niet langer.
Ik weet slechts: niet meer
Zien wij tezaam die
meidoorns en die linden.
J.C. Bloem
(1887-1967) uit de Nederlaag