zaterdag 9 februari 2013


Zaterdag
9
Februari
Zondag
De stilte, nu de klokken doven,
Wordt hoorbaar over zondags land
En dorpse woningen, waarboven
Een schelpenkleurge hemel spant
De jeugd keert weer voor d' in gedachten 
Verzonkene, die zich hervindt
Een warm, van onbestemd verwachten,
In zondagsstilte eenzelvig kind.
En tussen toen en nu: 't verwarde 
Bestaan, dat steeds zijn heil verdreef;
De scherpe dagen, waar de flarde
Van 't wonde hart aan hangen bleef.
Niet te verzoenen is het leven.
Ten einde is dit wellicht nog 't meest:
Te kunnen zeggen: het is even
Tussen twee stilten luid geweest.
J.C.Bloem

vrijdag 8 februari 2013

Vrijdag
8
Februari

Deadline

Ik ondervond het sterven aan den lijve,
in dagelijkse omgang met de dood;
ik leef nog; en ik kan er idioot
genoeg niets dieps of zinnigs over schrijven.

De meeste grote woorden zijn te groot
voor zoiets doodgewoons: in leven blijven.
Maar toch, ik kan de liefde nog bedrijven
en bijna alles doen 'wat God verbood'.

Zo is het dus, jezelf te overleven;
ik kijk naar buiten door dezelfde ruit,

ik schrijf zoals ik altijd heb geschreven,
ik denk, voel, wind mij op en maak geluid,

maar ik besef: door stervenden omgeven
schuif ik alleen mijn deadline voor mij uit.
<!--[if !supportLineBreakNewLine]-->
<!--[endif]-->

Jean Pierre Rawie

donderdag 7 februari 2013


Donderdag
7
Februari

En dan

En dan de dood. Eén amper ogenblik
(de leeggedronken beker valt aan scherven)
of een langdurig langzaam henensterven
(de wortelstok geleidelijk losgewrikt)?

Zal het des nachts zijn zonder ander licht
dan wat de maan laat in de kleine ruiten,
misschien een morgen als het dag wordt buiten
of binst de weldaad van de schemering?

Zal het een najaar zijn in grijs en rood,
verrukkelijk een lentedag vol vlinders
of al het koud wordt en wanhopig winter?
En dan de dood, denk ik, en dan de dood.

  Anton van Wilderode (1918-1998)

woensdag 6 februari 2013


Woensdag
6
Februari

Nawoord

Wat is er geworden van wat ons te doen
Stond en voor ogen zweefde?
Het meeste was vergeefs; aanstonds
Zijn wij vergeten dat wij leefden.

Dat wij de wereld niet verlosten
Lag voor de hand, maar wat vermocht
Het weinige dat elk te koste
Van rust en geluk bevocht?

Wat geeft het, dat wij op de tocht
Die wij tezamen grafwaarts maakten
Allen nog meer aan elkaar verknocht
Of op elkaar gebeten raakten?

Aanstonds krijgt elk zijn eigen kist
En wordt verbrand of wordt begraven.
En alles wordt weer uitgewist
Waar wij hartstochtelijk om gaven.

Jean Pierre Rawie
Uit: Intensive Care

dinsdag 5 februari 2013

Dinsdag
5
Februari

Quiet though wet

De regenluchten en de grauwe dagen
Die ons de zomer te verduren gaf:
De kinderen spoelden van de camping af
En o, die Efteling in regenvlagen!

Was dit dan de uiteindelijke straf
Voor al ons onverzadigbare vragen
Naar één dag zonder opgezette kragen?
Was dit de natte voorportaal naar ’t graf?

De zomer is voorgoed vergeefs voorbij,
Natuur gaf ons dit jaar geringe bate.
Eén les slechts hebben wij van haar gekregen

Leg u gelaten neer bij het getij,
Bezie door ’t zolderraam de natte straten:
Natuur is voor tevredenen met regen.

Jan Meilof
Naar J.C.Bloem
November 1993, Volkskrant

maandag 4 februari 2013


Maandag
4
Februari

Allen, die hier tesamen zijn,
de levenden, de doden,
de handbreed, die ons scheidt, is klein,
wij zijn tesaam ontboden
voor het gericht ... Gedenk de liefste, die hier ligt,
de broeder, vrind of vader,
maar gun Uw ogen wijder zicht,
aanzie het land en alle mens tegader,
hoor dit bericht: Wij staan tesaam voor het gericht
voor goed of kwaad te kiezen,
een volk dat voor tirannen zwicht
zal meer dan lijf en goed verliezen
dan dooft het licht
H.M.van Randwijk

zondag 3 februari 2013


Zondag
3
Februari
Mahomeds hemel
Ik heb de koran nooit gelezen,
Maar iemand heeft mij uitgelegd
Hetgeen hij van de hemel zegt,
En zie, Mahomedaan te wezen,
Dat is toch waarlijk niet zo slecht.

Een hemel, waar ze wierook branden,
En psalmen zingen in 't Latijn,
Hoe heerlijk die de Christen schijn',
Doet mij volstrekt niet watertanden,
En moet al fel vervelend zijn.

Maar 't paradijs der Ottomannen,
Dat is een hemel die mij gaat!
Daar wordt gelachen en gepraat,
Daar drinkt men wijn uit goudene kannen,
En koost en kust men vroeg en laat!

Doch hoef ik dáár belet te vragen,
Sophie, opdat ik zalig zij?
Niet ene houri is als gij
Zo schoon, o zonne mijner dagen,
En kussend schenkt ge nectar mij.

Frans de Cort (1834-1878)