woensdag
1
Maart
Aan Klitia
’t Geele keursje dringt wellustig
’t Zwoegend borstalbast omhoog,
En verrukt de tedere oogen,
Maar weêrhoud het vurig oog.
’k Wensch dat keursje vaak ontregen:
’k Wensch het, lieve Klitia!
Van uw middel los te scheuren,
Hoe bekoorlyk ’t u ook sta!
Waarom poogt gy toch den boezem,
Dien ’t genot ten offer wacht,
Hoogstwreedaartig op te tooijen
Met een diep gevloekte pracht?
Zoud gy 's zomers hem bedekken
Voor den fellen brand der zon,
Die het rozenrood verbleeken,
’t Lelywit verzengen kon?
Zoud gy ’s winters hem verbergen
Voor het snerpen van de koû,
Die het zyden vel verrimplen,
’t Sneeuwwit wasch versteenen zou?
Billyk, dat uw zorg hun woede
Zo veel schoons onttrokken heeft,
Maar zoud ge aan de min ’t onthouden,
Die ’t een’ nieuwen luister geeft?
Dek het voor den strengen jaarkeer,
Die licht roekloos eens het schond,
Maar ontbloot den open boezem
Voor de blikken van myne oogen
en de kusschen van myn’ mond.
Hendrik Tollens (1780-1856)
uit: Proeve van minnezangen en idyllen (1805)