vrijdag 19 juli 2024

 vrijdag

19

juli

Penelope schrijft Ulysses

Dit is een brief die Penélopé stuurt aan je, lakse Ulysses.
     (Nee, hoef geen brief terug,
kom maar in eigen persoon.)

Troje, dat wij Griekse meisjes zo haatten, ligt plat. Zo’n gedoe voor
     Priamus? Heel die stad?
Had niet gehoeven voor ons.

O was die echtbreker tóen maar op weg met zijn vloot richting Sparta
     opgeslokt voor hij daar was,
dit door een zee, ziek van drift;

ík zou het – A – niet zo koud hebben, hier in dat troosteloos bed en –
     B – zou niet (steeds zielsalleen)
klagen dat elke dag kroop.

Ook kreeg mijn weduwenhand niet terwijl ik de nacht weer ontliep – waar
     toch al geen eind aan komt –
kramp van dat weefgetouw.

En die gevaren! Veel erger dan echte! – Wanneer was ik níet bang? –
     Dat is het hele probleem:
liefde maakt flink ongerust.

Woeste Trojanen die jou te lijf gingen. (Zag ze zó voor me:
     Hector! Alleen bij die naam
stikte ik al van angst.)

Als iemand zei dat Antilochos dit keer op zijn beurt gedood was,
     zat ik natuurlijk meteen
over Antilochos in.

En toen Menoites’ zoon sneuvelde, ondanks de truc met de rusting,
     huilde ik weer omdat list –
slim zijn – je ook soms niet helpt.

Toen Tlepólemus’ bloed een Lycische lans lauw gemaakt had
     was ik opnieuw overstuur
door Tlepólemus’ dood.

Steeds als, kortom, in het kamp van de Grieken een stierf werd het hart van
     een hier, die veel van je houdt,
kouder dan ijs van schrik.

God had het goed met me voor, hield vast met mijn zuivere liefde
     rekening: Troje is as.
Mijn held heeft Hij gespaard.




Ovidius (43 v.C. - 17 n.C.)

vertaling: Harrie Geelen (1939)