zaterdag 2 december 2017

Zaterdag
2
december

Het ouwe lijk

Mij doodslaan kon je niet, een duwtje van de trap,
een vlijmscherp keukenmes, kortsluiting genereren,
een doorgeroest balkon, onhandig inparkeren,
zo moeilijk is dat niet - maar jij bent veel te slap.

Was ervandoor gegaan! Dan kon een jonge meid
nou mooi de schimmel van je stramme voeten wassen
en vijfmaal wakker worden omdat jij moet plassen,
dat was ik van jouw akelig gesnurk bevrijd.

Je komt niet uit je stoel, weet niets beter te doen
dan met dat helse smoel zeuren over bezwaren
en wetten als de sufste van de ambtenaren
op je kantoor. Maar goed, je hebt een mooi pensioen

en dat komt ons van pas als wij de stad in gaan:
de kinderen zijn groot, wij gaan gezellig eten,
jij ligt voor dood op bed, vervaarlijk, godvergeten.
Wij rouwen niet om jou, want jij hebt afgedaan.


Koos Hagen 
Dagkalender van de poëzie 2006

vrijdag 1 december 2017


Vrijdag
1
december

De Wederhelft

Toen zij bespeurde hoe de kanker van de tijd
de ogen van haar man deed zwellen — twee tumoren;
zijn lach had weggeteerd, zijn hoofd had kaalgeschoren;
besloot ze, afgedankt, te leven voor haar nijd.
.
Ze vloekte binnensmonds, maar grijnsde hem lief toe
toen hij, in walg, haar ochtendlijk toilet begluurde;
zelfs toen, toch weer, zijn lust hem naar haar lichaam stuurde
en hij kokhalzend neerkeek op ‘die oude koe’.
.
Nooit viel ze uit haar rol, al spoog zijn helse mond
verwijten als een zuur. Ze kweet zich van haar plichten,
maar lachte zwijgend zó, dat hij haar nors betichtte:
Zij wenste hem reeds nu een bed onder de grond!
.
Ze dacht: ik sla hem dood, begraaf hem in de tuin.
Naast hem de hoer die elke dinsdag, twintig jaren,
de oorzaak was van het verlies van al zijn haren.
Daarna die reis, van Palma naar de Balearen,
die hij steeds heeft belet, uit schrik voor ’t zilte schuim.
.
Maar doodslaan deed ze niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg, en praktische bezwaren.
En ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
.
Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
En zagen dat de vrouw die zij hun moeder heetten,
Als altijd stil en grijnzend bij de haard gezeten,
Een extra sjaal om haar verkwijnde schouder sloot.


Tom Lanoye

donderdag 30 november 2017

Donderdag
30
november

Zo gruwelijk
voor Caroline

Toen zij merkte dat hij steun zocht bij een wandelstok
en bij het trappenlopen halverwege zitten moest
- het voorhoofd klam en met een nare rokershoest -
toen wist ze: trouw van je leven nooit een ouwe sok.

Ze vloekte binnensmonds en hees haar manlief op
en voelde weer de schaamte voor dat ouwe lijf,
eens had ze het bemind, nu was het stijf,
ook had hij schilfers op zijn kale kop.

En dood gaan deed hij niet, dat ouwe lijk.
Niks kreeg hij meer omhoog, zij moest alles voor hem dragen,
als ze er ook maar iets van zei, begon hij jammerlijk te klagen,
dan beet ze op haar lip, en dacht: ik zet hem aan de dijk.

's Nachts snurkte hij en zag ze tanden trillen in een waterglas.
Wie bluste in hun lits-jumeaux haar vuur? Zij zou weer ongedurig woelen
en meteen na het ontwaken zijn pyamabroek uitspoelen
omdat hij er drie keer uit moest voor een branderige plas.

Maar weggaan dorst ze niet, want wat zij dacht, kon hij zelfs niet raden.
Hij wist van voren niet dat hij van achter leefde
en als hij naast haar stond en zo aandoenlijk beefde,
begreep ze dat een scheiding nog het meest haar zelf zou schaden.

Zo gingen jaren heen en zij onthield wat hij vergeten zou:
zijn pincode, zijn vrienden en al het lief en leed.
Ze heeft hem jaren zwijgend aan- en uitgekleed,
ze bleef per slot van rekening zijn vrouw.


Adriaan van Dis

woensdag 29 november 2017

Woensdag
29
november

Het gruwelijke

Toen zij moest beleven hoe de gesel van de spijt
haar meedogenloos kastijdde en van pijn half deed verdoven,
haar gangen had bezwaard, haar vreugden had verstoven,
toen draaide zij zich om en riep haar kindertijd.

Zij zocht een invalshoek, bezeten maar bedaard,
en achtte het een ridderplicht haar moeder te boetseren
met vaste hand en koele blik en zonder te chargeren
en zo werd elk detail van huis en haard vermeldenswaard.

Wij erven veel verdriet. Een wond spookt jaren rond
of blijft een gruwelijk schrikbeeld dat maar niet wil vervagen
daar wij de ooit door ons verwonde niet meer kunnen vragen
wat hij of zij er toen en daar in feite zelf van vond.

Zij vroeg het aan de vulpen in haar oude rechterhand.
Families zijn een puzzel waarin kinderen willen passen
tot zij stukjes kunnen missen; zo worden zij volwassen.
Zij dacht: ik heb flagrant gefaald in dat gezinsverband.

Want al wat nimmer werd gedaan, onze gedroomde daad,
wordt groter en telt zwaarder met de jaren.
Er tolt een kolk van spijt die zich niet laat bedaren.
Zelfverwijt. De godvergeten vloek waar nooit een maat op staat.

Zo vloden jaren heen. Zelfs kinderen gingen dood.
Maar wisten dat de vrouw die zij hun moeder heetten,
geen ding uit heel hun leven ging vergeten
en alles zou vertellen aan het avondrood.





Kees van Kooten (1941)

dinsdag 28 november 2017

Dinsdag
28
november
Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d' ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven,
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar tóch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man dien zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.

Rotterdam, 7 mei 1910.
Willem Elschot (1882-1960)

maandag 27 november 2017

Maandag
27
november

De man die goede pakken droeg

Ik deelde het bed met een man die goede
pakken droeg, schoenen om voor op de knieën
te gaan. Zijn oortjes had hij volgestopt met muziek.
In een voorjaar groeide een struikje verstandige
opmerkingen uit zijn mond. Het struikje
werd een boom en de man verdween in de grond.

Nu draag ik zijn pakken, ze zitten mij wat krap,
net zoals mijn tuintje onderhand te klein wordt
voor de boom. De realiteit aanvaard ik.
Er is maar weinig informatie nodig
om de wereld te begrijpen.





Jan Glas (1958)
uit: Het waaide er (2017)

zondag 26 november 2017

Zondag
26
november

Langs de oever

Ik struinde weer eens langs de Oude Rijn.
Het lange gras stond vol met vliegenzwammen.
Mijn rug vond rust bij witte berkenstammen.
Zo’n plekje om perfect alleen te zijn.

Ik werd gewekt door strelende gezangen.
Een stem zo broos als late zonneschijn
zong van november in een herfstrefrein.
De klanken bleven in de nevel hangen.

Toen werd het stil, er klonk alleen nog water.
Ik zocht en vond de bron minuten later.
Daar stond een man, de stem door mij aanbeden,

met helm, geel vest en laarzen van groen rubber
tot aan zijn enkels in de koude blubber
vlak naast het bordje “OEVERWERKZAAMHEDEN”.


Helder