vrijdag 25 mei 2012


Vrijdag
25
Mei

Bethlehem

We stonden nietsvermoedend in de stal
Toen kwam dat jonggehuwde stel eraan
En was er prompt een zuigeling geboren

Er werd, kortom, van alles aan gedaan
Om onze nachtrust grondig te verstoren.
Het kraambezoek gedroeg zich onbeschaafd,

Er waren herders met hun toebehoren.
Uitheemse typen kwamen opgedraafd
En engelen…, het leek wel carnaval!

Wij dieren zijn toch altijd weer de klos.
Wie komt ons eens bevrijden?
Ezel.
Os.

Drs P
Uit: Dozijnen onzijnen

donderdag 24 mei 2012


Donderdag
24
Mei

LAY OU PLUSTOST RONDEAU.

Mort, j’appelle de ta rigueur,
Qui m’as ma maistresse ravie,
Et n’es pas encore assouvie,
Se tu ne me tiens en langueur.
Onc puis n’euz force ne vigueur ;
Mais que te nuysoit-elle en vie,
Mort ?

Deux estions, et n’avions qu’ung cueur ;
S’il est mort, force est que devie,
Voire, ou que je vive sans vie,
Comme les images, par cueur,
Mort !

François Villon

Rondeel op de dood

Dood, je hebt mijn lief genomen,
Dat was wreed. En ontevreden
Laat je mij nu zonder reden
Ook nog in verkwijning komen:
‘k voel mijn krachten mij ontstromen.
Schaadde zij jou hier beneden?
Dood?

Dood, je hebt haar hart genomen
En haar hart was mijn hart mede.
Nu leef ik dus overleden
Als een beeld in vage dromen,
Dood!

Ernst van Altena

woensdag 23 mei 2012


Woensdag
23
Mei

Zeeklacht

Het water van de zee is altijd zout,
Hoe men de suikerpot ook mag hanteren,
Geagiteerd over het strand marcheren,
Terwijl de wind de brandingkoppen krauwt;
Een borstbeeld hakken uit scheepstimmerhout,
Des nachts, in droom, met meerminnen verkeren,
Tarbot fileren of Neptuin vereren:
Het water van de zee is altijd zout.

Daar helpt geen moederlief, geen vaderstout,
Geen bokken, dokken, knokken of gekscheren,
Geen brein van boterkoek, geen hart van goud:
Of men voor dames voelt of meer voor heren,
Het water van de zee blijft altijd zout.


Cees Buddingh
Uit: het mes op de Gorgel (1960)

dinsdag 22 mei 2012


Dinsdag
22
Mei

Speech

Gezellig met zijn allen bij elkaar
We zouden het wat vaker moeten doen.
Normaal gesproken zijn we eens per jaar
Gezellig met zijn allen bij elkaar.
Nu zijn we ruim voor kerstmis al zowaar
Dankzij euthanasie op ome Koen
Gezellig met zijn allen bij elkaar.
We zouden het wat vaker moeten doen!

Frank van Pamelen

maandag 21 mei 2012


Maandag
21
Mei

John Barleycorn: A Ballad


There was three kings into the east,
Three kings both great and high,
And they hae sworn a solemn oath
John Barleycorn should die.

They took a plough and plough'd him down,
Put clods upon his head,
And they hae sworn a solemn oath
John Barleycorn was dead.

But the cheerful Spring came kindly on,
And show'rs began to fall;
John Barleycorn got up again,
And sore surpris'd them all.

The sultry suns of Summer came,
And he grew thick and strong;
His head weel arm'd wi' pointed spears,
That no one should him wrong.

The sober Autumn enter'd mild,
When he grew wan and pale;
His bending joints and drooping head
Show'd he began to fail.

His colour sicken'd more and more,
He faded into age;
And then his enemies began
To show their deadly rage.

They've taen a weapon, long and sharp,
And cut him by the knee;
Then tied him fast upon a cart,
Like a rogue for forgerie.

They laid him down upon his back,
And cudgell'd him full sore;
They hung him up before the storm,
And turned him o'er and o'er.

They filled up a darksome pit
With water to the brim;
They heaved in John Barleycorn,
There let him sink or swim.

They laid him out upon the floor,
To work him farther woe;
And still, as signs of life appear'd,
They toss'd him to and fro.

They wasted, o'er a scorching flame,
The marrow of his bones;
But a miller us'd him worst of all,
For he crush'd him between two stones.

And they hae taen his very heart's blood,
And drank it round and round;
And still the more and more they drank,
Their joy did more abound.

John Barleycorn was a hero bold,
Of noble enterprise;
For if you do but taste his blood,
'Twill make your courage rise.

'Twill make a man forget his woe;
'Twill heighten all his joy;
'Twill make the widow's heart to sing,
Tho' the tear were in her eye.

Then let us toast John Barleycorn,
Each man a glass in hand;
And may his great posterity
Ne'er fail in old Scotland!





Robert Burns, 1782

zondag 20 mei 2012


Zondag
20
Mei


John Anderson, My Jo

John Anderson, my jo, John, 
When we were first acquent; 
Your locks were like the raven, 
Your 
bonie brow was brent; 
But now your brow is beld, John, 
Your locks are like the snaw; 
But blessings on your frosty pow, 
John Anderson, my jo. 

John Anderson, my jo, John, 
We clamb the hill thegither; 
And mony a 
cantie day, John, 
We've had 
wi' ane anither: 
Now we 
maun totter down, John, 
And hand in hand we'll go, 
And sleep 
thegither at the foot, 
John Anderson, my jo.

Robert Burns