De
Nederlandsche Bank heeft zich ten langen leste..
van d'
oud' florijn ontdaan. Het docht haar wel het beste
's lands
eer, 's lands trots, 's lands kracht te off'ren op
het blok
van 't
lusteloze continent. Haar rijk verleden ruilend voor
de gok
van een toekomst
onbekend, haar lot en vrome bede
in Gods
gedachten voort te leven, vergevend aan de leden
van een
onduidelijk parlement. In een ruiend kippenhok
van
allerhande talen zal Neerlands welvaart met stok
en vlag
worden geschonden, aan beurzensnijders uit het
zuiden
gauwdieven
van het Paapsche rijk, of aan de Duitsche bruiden
van ginder
in het oosten. De vrijheid gaat te loor,
wij zijn
geen baas meer in ons huis: ik hoor
een matte
klank in beurs en buidel en 't zal niet duren
eerdat een
vreemde stem zal schallen in de muren
van 't
ridderlijke hof in 't dulle 's- Gravenhage.
De strijd
was wel om niet, wij moeten gaan verdragen
dat
Hollands recht wordt Brussels knecht en dat nauw
om 't
gewin van tijd aan onze grenzen. Al gauw
zal ons
gaan blijken hoe de winst aldus genomen
in 't
tegendeel verkere. Het zal ons overkomen
dat heel
ons welzijn naar het zuiden vaart,
naar een
oosten zonder end. Het winstbejag baart
knechtschap,
de grootspraak slavernij, reeds schallen
aan de
poorten 't Duits gebrul en het holle Franse brallen.
Oranje zit
in rouw en zag haar aanschijn wel gekeeld
en
ruilbaar tegen haan of pet. Het had niet veel gescheeld
of ook
haar kroon was omgesmolten, ver-eurood naar gewicht.
Ai, volk
dat zo onnozel zwichtt'.
(O
kerstnacht stiller dan de dagen,
hoe kan
die zalm de galm verdragen
die in
zijn kassaladen klinkt?
Hij zal
d'historie gaan vernielen
en knecht
het recht van vrije zielen
dat hij de
kale heren schinkt.
De
Franskiljons en de Spanjolen,
de Mof en
ook de Roomsche scholen
nemen uw
oude geldstuk op.
Zij zullen
dollen met de gulden
die euro
heet, wat nauw verhulde
hoe
futloos schijnt hun deze flop.
Om
geesten, sprookjes te subsidiëren
en om de
toekomst der slome heren
vergooit
men 't kostelijk gewicht.
Die zalm
zal wel wat aasvoer krijgen,
maar 't
volk 't hoofd in armoe nijgen.
Foei, volk
zo onnozel zwichtt'!)
Nu is de
gulden heen. Het volk verwacht gelaten
de
dageraad van morgen. Vijf nachten moeten baten
om even
vele eeuwen te verdelgen en al ons goede geld
te tellen
en te ruilen. Men stookt het op of smelt
het om tot
blik. Ook moet de taal herschapen,
een weelde
van duppies, kwartjes, pieken en van knaken,
van
geeltjes, snippen, joeten, meijers en een rug
moet thans
verbrand. De trouwe woorden moeten terug
in 't
lexicon. Een kale taal van kleurlozer biljetten
moet
dichteren en schilders aanstonds gaan beletten
de grijze
vingers van het Lage Land van fleur
en kleur
te gaan voorzien. Een laffe geur
van
smakeloosheid trekt door der wisselaren boeken.
Slechts in
vervallen huizen vindt men in natte hoeken
het trotse
kopergeld nog weer. Een kok tesamen met een vis
verkwanselde
de soevereiniteit, verdeed geschiedenis,
omwille
van een weerloos ambt in 't Europees gemenebest.
Horigheid
aan 't verre Frankfort is wat hen allen rest.
De Mof
wordt onze heer, met Frankrijk aan zijn zijde
zij gaan
ons zeggen wat nog mag in deze duist're tijden.
Op het
Frederiksplein huivert de oude Wellink bij een lege
kas,
verfoeit de Haagse fratsen, grijpt hoed en stok en jas:
Vaarwel
mijn trouwe munt, gij gaat en keert niet weer,
vaarwel
mijn vaderland, verwacht een barse heer,
en op uw
pasmunt straks der vreemden heerseren aangezicht.
Wee, volk
dat zo onnozel zwichtt'!