zaterdag 2 maart 2019


zaterdag
2
maart


Varium et mutabile

Het laatste zonlicht doofde.
De laatste bloem ging toe.
Ik legde mij te slapen,
Van 's levens grillen moe.

Toen streek er in het duister
Een windvlaag langs mijn wang.
Ik schrok. Uit ijle verten
Klonk vloeiend psalmgezang,

En midden in de kamer
Stond plotseling een vrouw
In stralend witte kleren.
‘O,’ riep zij, ‘toon berouw!

Uw lichaam is bedorven
Uw hart van zonden rood.
O mens, verlaat uw dwaalweg,
Uw ziel verkeert in nood!’

Ik wierp de lakens van mij,
Omvatte haar kordaat,
En drukte zonder schromen
Een kus op haar gelaat.

‘Mevrouwtje,’ riep ik stralend,
‘Het is gelijk u zegt:
Ik ben van kruin tot voeten
Boosaardig, vals en slecht.

Maar nu een ander hoofdstuk:
U bent verblindend schoon.
Uw ogen zijn als duiven,
Uw haren als een kroon,

En wat betreft uw lichaam:
Het geurt naar marjolein.
Mag ik u dringend vragen
Mijn vrouw te willen zijn?’

Zij heeft besmuikt gelachen,
En glunderend bekend:
‘Ik zoek al heel mijn leven
Zo'n leuke beursstudent.’

Toen dronken wij Chartreuse,
En aten brood met ei,
En bleven altijd samen,
En waren altijd blij.

Simon Knepper

donderdag 28 februari 2019


donderdag
28
februari


Openbaring 1:9

De boottocht was qua reiscomfort al niks
Het welkom kil, de kamer bleek een grot
De service was er zonder meer schandalig

Veel onweer, herrie, ongedierte, mot
De hinderwetten schond men er grootschalig
Geen ruiter hield zich aan het reglement

Maar ik (Johannes) vond het eiland zalig,
Voor wie het zien wil, vol amusement
Ik zag het daar, en hoe. I got my kicks.

En dus volhard ik hier in mijn verklaring:
Die trip op Patmos was een Openbaring

De Tweede Ronde, winter 1996
© Hendrik Jan Bosman



woensdag 27 februari 2019


woensdag
27
februari


Allegretto


Als januari maart was

En juni was april,

Verkocht ik mijn bezittingen

En leefde voortaan stil;



Maar als het maandag dinsdag werd

En donderdag viel uit,

Dan scheurde ik mijn klederen

En weende voortaan luid.
Simon Knepper