Maandag
6
juli
De zomers
Klaprozen, korenbloemen, barstensvolle
goudgele aren streelden mijn gezicht.
Groengouden vliegen zoemden een gedicht.
Rood liet het ooft de appelwangen
bollen.
Zomernachtdonker is gesmolten licht.
Niet bang zijn voor kabouters en voor
trollen.
Ze komen 's nachts het grasveld voor je
rollen.
Alleen een dom kind houdt zijn ogen
dicht.
Zullen wij dit soort zomers nooit meer
zien?
Ging dan het paradijs voorgoed verloren
omdat wij aan de wereld toebehoren?
Huil niet, huil niet, de hemel zal
misschien
een zolder in een huis zijn zonder
zorgen.
Daar hebben ze die zomers opgeborgen.
Kees Stip (1913-2001)
Uit: Au! De rozen bloeien; sonnetten van bedreigd geluk, 1983.