zaterdag 9 juni 2018


Zaterdag
9
juni

De Toverfluit

Het was een stille nacht in ‘t Weensewoud
waar Mozart in zijn eentje liep te dwalen.
Hij dacht aan sprookjes, sagen en verhalen
bedekt met spinrag, vele jaren oud.

Al was het somtijds niet zo heel vertrouwd
-er zaten rovers die je bruut bestalen
bij nacht en ontij in het Weensewoud-
toch liep hij moederziel alleen te dwalen.

Zacht hoorde Mozart klanken als van goud
gemaakt door strijkers, blazers en cimbalen
en ook een piccolo, in ’t Weensewoud,
waarin hij in zijn eentje liep te dwalen.

Toen heeft hij, dolend door het beukenhout,
zijn allermooiste opera bedacht;
gezongen met de adem van het woud,
betoverd door de stilte van de nacht.


Adriaan van Dam (1942- ?)

vrijdag 8 juni 2018


Vrijdag
8
juni

De H. Apollonia indachtig / Vandaag was ik bij de tandarts

Wagenwijd open lag ik daar,
een grote wond mijn mond.
Blijk van feest en overvloed.
Mijn oogleden stijf van borende pijn,
mijn handen knepen elkaar als gekken,
zochten houvast
tegen beter weten in.
Vaardig, zwijgzaam, maakte de reus
van amalgaam in zijn tempel
– nog net op de sabbat –
een nietige knop en begroef hem in een gat.
Sinds wanneer heb ik dit gat, o Heer? Wat betekent het
om een gat met je mee te dragen? Een nietsplaats, een paradijs
verinnerlijkt. Bijna riep ik uit: dit gat, lijkt mij,
dat ben ik. Neem het toch niet weg uit deze wereld!

Ik was allang gefloreerd, gefluorideerd,
gesloten: een meisje
voor haar tijd.


*


Eingedenk der Hl. Apollonia / Heute war ich beim Zahnarzt

Und ich war sperrangelweit,
eine große Wunde mein Mund.
Zeugnis der Feste und Fülle.
Die Lider starr vom bohrenden Schmerz,
die Hände hielten sich wie Idioten, doch
ahnend, dass ihnen das Halten
gar nichts bringt.
Aus Amalgam tormte kunstfertig,
auskunftsfrei der Riese in seinem Tempel
– fast noch am Sabbat –
eine winzige Blüte und grub sie in ein Loch.
Seit wann habe ich dieses Loch, oh Herr? Was bedeutet es,
ein Loch mit sich herumzuführen? Einen Nichtort, ein Paradies
verinnerlicht. Fast wollt ich rufen: Dieses Loch, so scheint mir’s,
das bin ich. Nehmen Sie es nicht aus dieser Welt!

Da war ich längst floriert, fluoridiert,
verschlossen: ein Mädchen
vor seiner Zeit.



Nora Gomringer (1980)
vertaling: Elbert Besaris



donderdag 7 juni 2018


Donderdag
7
juni

Dichtwerk

‘Ga toch eens werken man!’
Daar is Euterpe weer
Werken? Ik grijp naar
Mijn waterpomptang

Want als poëet ben je
Waternaarzeedrager
Al wat je weet
Weet de zee al heel lang



Jaap van den Born
(nieuw, primeur voor Meander)



woensdag 6 juni 2018


Woensdag
6
juni

O gouden schilden die het kwaad afweren!
Uw dragers zijn verzwolgen door de Tijd
Waarom zou ik dan naar belezenheid
Naar studie en begrijpen gaan begeren:
Het is slechts ondergang waar dit toe leidt
Gods wijsheid liet mij bloeien en floreren
Met slechts één doel: het snoeimes te trotseren
De door hem aangestelde wacht ten spijt

Niets kan de rampen uit ons leven weren
Wij zijn een schip dat op de golven rijdt
En ankert bij de Dood, en eeuwig scheidt
Het leven zich dan van de sterrensferen

De hoge bergen blijven en als krijt
Staat bleek de maan en razend galopperen
Kamelen van het noodlot, zij lanceren
Hun woeste aanval; niemand krijgt respijt

Wie poogt door vlucht zijn kansen te doen keren
Voelt dat de doorn zijn voetzool openrijt
Hij struikelt over schedels – een tapijt
Dat kil een onheilsmaan laat reflecteren

Wie treuzelt bij tumult en wapenfeit
Die staat opeens vooraan bij decoreren
Wie in de slag vooropgaat met chargeren
Die raakt geheid zijn kop-positie kwijt


Jaap van den Born
uit  Uit vrije dwang (Luzum ma la yalzam), vertaalde gedichten van Aboe l-Alaa al-Ma’arri (met de arabist Pieter Smoor, Uitgeverij De vrije gedachte, 2007

dinsdag 5 juni 2018


Dinsdag
5
juni


Leeg

Het universum om ons heen bestaat
Zoals de vierkantswortel uit -1

Het is er niet, al valt er mee te werken

U ziet dus niets dan leegte om u heen
Al denkt uw geest ook heel wat op te merken

Maar het concept van geest is ook al leeg

Slechts hij die zijn niet-zijn zo kan beperken
Nooit zag, dacht, hoorde, voelde en steeds zweeg

Begrijpt waar het in wezen over gaat

De ware kennis is dus kort gezegd
Slechts voor de ware leeghoofd weggelegd


Jaap van Den Born
(Nāgārjuna, circa 150-250)
uit 
Een hoop genavelstaar, rijmcanon van de Oosterse filosofie