Zondag
26
26
Februari
En eischt mijn God mijn
hart voor zich alleen?
Jaloersche God! hoe
naamt gij, éen voor éen,
De laatste vreugden, die mijn rouw nog had!
Zoo kil en donker wordt mijn winterpad.
De laatste gloor van avondrood verdween,
Aan ’t bruine struikhout bleef geen bloem, geen blad.
Ik zoek omhoog een ster – en vind er geen.
En eischt mijn God mijn hart voor zich alleen,
Mijn hart, dat eens tot lieven zich vermat?
De laatste vreugden, die mijn rouw nog had!
Zoo kil en donker wordt mijn winterpad.
De laatste gloor van avondrood verdween,
Aan ’t bruine struikhout bleef geen bloem, geen blad.
Ik zoek omhoog een ster – en vind er geen.
En eischt mijn God mijn hart voor zich alleen,
Mijn hart, dat eens tot lieven zich vermat?
Ik
word gedreven door uw noodlotswind
En ‘k vind niet eens meer tranen voor mijn smart.
En weet gij niet dat uw geslagen kind
Niet kussen kan de roê, die sloeg zóo hard?
Zoo ‘k dof berust verg niet dat nog u mint
Dit door uzelf verbrijzeld liefdehart.
En ‘k vind niet eens meer tranen voor mijn smart.
En weet gij niet dat uw geslagen kind
Niet kussen kan de roê, die sloeg zóo hard?
Zoo ‘k dof berust verg niet dat nog u mint
Dit door uzelf verbrijzeld liefdehart.
Hélène Swarth
Geen opmerkingen:
Een reactie posten