Donderdag
22
September
Troonrede-lied
Weer sprak de koning van zijn troon,
Een kamer-oopning-rede;
Van welvaart, bloei en overvloed.
Vooruitgang, vrijheid, vrede.
Of hij gelooft hetgeen hij sprak,
Of die het heeft geschreven,
Dat is aan ieder kamerlid
En ons geheim gebleven.
Hij zeide dat de watervloed,
Provincie's overstroomde,
En dat de zucht om wel te doen,
De smart en nood betoomde.
Hij stelt die zucht op hoogen prijs
En moet het open zeggen;
Een nieuwtje, om nu maar heel bedaard,
Bij heel veel ouds te leggen.
't Is vrede met het buitenland! —
De leeuw jaagt op geen hazen —
In Braband tappen aan de Maas
Wel honderd waterbazen.
Maar nu heeft Braband ons beloofd,
Niet meer zoo druk te tappen.
En 't Farobier — dat doet pleisier —
Zoo zwaar niet te verslappen.
De zee- en landmagt zijn vol vlijt,
Adres aan het kamperen.
De duiten, voor die pret gevraagd,
Die doen ze heel wat leeren,
Militie-wet en schutterij,
Zal 't buitenland doen blozen;
Wij hebben krijgers, kloek en forsch,
Uit Neurenburger doozen!
In de Oost gaat het verbazend goed,
Een trouwe band verbindt het:
Maar die er ook naar tweedragt zoekt,
Bij, mijne kroon! die vindt het.
Op Borneo, zoo Oost als Zuid,
Daar vechten zwarte nikkers;
Maar onze mannen werken ook
Met kruid en looden knikkers.
De West — daar wenscht de slaaf zich vrij
Och, doe dat maar, mijnheeren!
'k Zal u een doos vol plannen nog
Voor 't moederland vereeren!
Bij ons gaat alles opperbest:
De handel bloeit in vrijheid,
En als ik zoo mijn volk bezie,
Daar springt mijn hart van blijheid.
Wel gaat de scheepsbouw niet vooruit,
De vaart bleef op de hoogte,
En 't pretje in 't groot Amerika,
Houdt menig schip op droogte,
Aardappelen! die komt de boer,
Helaas, ons ziek vertoonen,
Maar anders ging het exellent
Met rapen en met boonen!
De tienden moeten afgekocht,
Geneeskunst krijgt haar wetten;
De kunsten bloeijen als een roos,
Wilt maar op Haarlem letten.
Bij ons wordt ieder kunstnaar rijk,
De werkman koopt zijn buiten,
De zaken van het onderwijs,
Moet ook uw taak omsluiten.
Weldra ligt ons lief Nederland,
In 't spinneweb van sporen,
Reeds zijn ze, heeren! hier en daar,
Aan 't meten en aan 't boren.
De dijkbreuk brengt een kasbreuk aan,
Daar moeten w' aan gewennen!
De wetten voor de dominés
Zult gij ook spoedig kennen!
Die heeren vragen, en met regt,
Pensioenen voor hun preken;
Och, wat men aan ministers doet,
Doet dat ook aan de steken,
Het regt, mevrouw justitia!
De strafwet naar believen!
Dat alles, heeren! wacht u nog
Tot afschrik van de dieven.
De rijksfinantien? — Geen nood.
De burgerlui betalen;
Belasting vraagt men overal
In Holland of Bengalen.
Ik spreek u nog van 't kroondomein.
Tarieven van accijnsen;
Die karrewijtjes moeten u,
Maar niet terug doen deinzen'.
Veel wacht u, en gewigtig is,
De taak; maar 'k blijf vertrouwen,
Dat gij dit jaar, zoo als 't verleen.
De hand steekt uit de mouwen.
Een zij uw doel; God zegene,
Ons dierbaar Neerlands staatje!
Adieu Messieurs! Een volgend jaar
Hou ik hetzelfde praatje!
Weer sprak de koning van zijn troon,
Een kamer-oopning-rede;
Van welvaart, bloei en overvloed.
Vooruitgang, vrijheid, vrede.
Of hij gelooft hetgeen hij sprak,
Of die het heeft geschreven,
Dat is aan ieder kamerlid
En ons geheim gebleven.
Hij zeide dat de watervloed,
Provincie's overstroomde,
En dat de zucht om wel te doen,
De smart en nood betoomde.
Hij stelt die zucht op hoogen prijs
En moet het open zeggen;
Een nieuwtje, om nu maar heel bedaard,
Bij heel veel ouds te leggen.
't Is vrede met het buitenland! —
De leeuw jaagt op geen hazen —
In Braband tappen aan de Maas
Wel honderd waterbazen.
Maar nu heeft Braband ons beloofd,
Niet meer zoo druk te tappen.
En 't Farobier — dat doet pleisier —
Zoo zwaar niet te verslappen.
De zee- en landmagt zijn vol vlijt,
Adres aan het kamperen.
De duiten, voor die pret gevraagd,
Die doen ze heel wat leeren,
Militie-wet en schutterij,
Zal 't buitenland doen blozen;
Wij hebben krijgers, kloek en forsch,
Uit Neurenburger doozen!
In de Oost gaat het verbazend goed,
Een trouwe band verbindt het:
Maar die er ook naar tweedragt zoekt,
Bij, mijne kroon! die vindt het.
Op Borneo, zoo Oost als Zuid,
Daar vechten zwarte nikkers;
Maar onze mannen werken ook
Met kruid en looden knikkers.
De West — daar wenscht de slaaf zich vrij
Och, doe dat maar, mijnheeren!
'k Zal u een doos vol plannen nog
Voor 't moederland vereeren!
Bij ons gaat alles opperbest:
De handel bloeit in vrijheid,
En als ik zoo mijn volk bezie,
Daar springt mijn hart van blijheid.
Wel gaat de scheepsbouw niet vooruit,
De vaart bleef op de hoogte,
En 't pretje in 't groot Amerika,
Houdt menig schip op droogte,
Aardappelen! die komt de boer,
Helaas, ons ziek vertoonen,
Maar anders ging het exellent
Met rapen en met boonen!
De tienden moeten afgekocht,
Geneeskunst krijgt haar wetten;
De kunsten bloeijen als een roos,
Wilt maar op Haarlem letten.
Bij ons wordt ieder kunstnaar rijk,
De werkman koopt zijn buiten,
De zaken van het onderwijs,
Moet ook uw taak omsluiten.
Weldra ligt ons lief Nederland,
In 't spinneweb van sporen,
Reeds zijn ze, heeren! hier en daar,
Aan 't meten en aan 't boren.
De dijkbreuk brengt een kasbreuk aan,
Daar moeten w' aan gewennen!
De wetten voor de dominés
Zult gij ook spoedig kennen!
Die heeren vragen, en met regt,
Pensioenen voor hun preken;
Och, wat men aan ministers doet,
Doet dat ook aan de steken,
Het regt, mevrouw justitia!
De strafwet naar believen!
Dat alles, heeren! wacht u nog
Tot afschrik van de dieven.
De rijksfinantien? — Geen nood.
De burgerlui betalen;
Belasting vraagt men overal
In Holland of Bengalen.
Ik spreek u nog van 't kroondomein.
Tarieven van accijnsen;
Die karrewijtjes moeten u,
Maar niet terug doen deinzen'.
Veel wacht u, en gewigtig is,
De taak; maar 'k blijf vertrouwen,
Dat gij dit jaar, zoo als 't verleen.
De hand steekt uit de mouwen.
Een zij uw doel; God zegene,
Ons dierbaar Neerlands staatje!
Adieu Messieurs! Een volgend jaar
Hou ik hetzelfde praatje!
Asmodée (waarschijnlijk: A.A.T. Visscher (1819-1881).
uit: Oranje-moppie. Verzameling van snaaksche verzen en liederen, den Koning opgedragen (ca. 1865)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten