donderdag
27
27
juni
Brief aan Aagje Deken
29 april 1777
Ach Deken! Deken ach! Mijn waarde Wolff!
Mijn man,
In 't holst des nachts... 'k zit voor
zijn ledikant te lezen;
Hij spreekt met mij, hij sterft, valt in
mijn arm! Ik kan
niet schrijven. Hemel! moest ik juist
alleenig wezen!
Geen ziekte, zelfs geen koorts! Zoo zegt
hij nog: 'k Ben wel;
Slechts wat vermoeid; dit komt van
gistren nog te preeken.
Mijn lief, 'k word wat benaauwd! Hij
richt zich op; 'k ontstel;
'k Vlieg op. Hij zwijgt; hij geeft één
snik, zijne ogen breken;
Zijn hoofd zijgt op mijn borst.... hij
ziet mij stervend aan.
'Mijn lieve waarde Wolff'!....
afgrijselijke oogenblikken!
'Ach! kent gij mij niet meer? Ik ben
het.' 't Was gedaan.
Denk, denk eens, mijn vriendin, hoe dit
mij heeft doen schrikken.
'k Ben bijkans levenloos! (Gij kent mijn
teeder hart!)
Ach, niemand spreekt mij toe, geen
maagschap, geene vrinden!
Ik schrijf, ik klaag 't aan u. Wat is
mijn geest verward!
Ja! dit is 't doodsgewaad; daarin zult gij
hem vinden.
Geheel alleen, wat zal ik doen? Wie
geeft mij raad?
'k Moet van dit sterfgeval noodzakelijk
kennis geven:
Ja 'k moet, maar vinde mij hiertoe
gansch buiten staat.
Hoe zal dat gaan? Zie, hoe mijn zwakke
vingren beven.
Ik schrijf onleesbaar schrift, Vriendin,
wie staat mij bij?
Wie helpt, wie troost mij? Ach! Mijn
waardste Deken, gij.
Elisabeth Wolff-Bekker (1738-1804)
Antwoord aan Betje Wolff
Wat 's dit... Mijn God! uw man... reeds
dood... Wat zegt uw brief?
Ik beef... dat's onverwacht... O
wisselloop der dingen!
Hij spreekt, sterft in uw arm... en gij,
gij zijt alleen!
'Geen vrind, geen maagschap!' Ach, 'k
schrei met u onder 't lezen!
Wat heeft uw vriendlijk hart door liefde
en schrik geleên!
Ik voel al wat gij voelt: 'k zal morgen
bij u wezen.
Agatha Deken (1741-1804)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten