Zondag
11
Maart
DRIJ BLOMMEN
Zeg, kerels en kent ge
dat stekelig kruid
Der distels?-dat roeit
er geen sterveling uit.
't Is 't kruid van de
wegen, 't is 't kruid van de gracht;
Maar zacht is de
blomme, die paars er op lacht
Zo groei onuitroeibaar
de struik van Uw taal,
Met blommen van dons
en met blaren van staal.
'k Had geren wat
zachters voor Vlaanderen gekozen,
En 'k wene
Maar 'k vond er geen
rozen,
Geen ene...
Gij volk van
verlangen, dat zingt en schalmeit
Hoog boven Uw armoe,
hoog boven de tijd;
Dat lijdend en lachend
ons Vlaanderen lieft,
Al heeft men er nimmer
Uw harte gegriefd,
M'n ziel heeft in
stilte U een blomme gewijd,
Die, rood van illusie,
in 't wilde gedijt;
De vonken van
Vlaanderens korens en klavers,
Die 'k noeme:
Scharlaken papavers,
Uw roeme !
Papavers..Uw dromen,
en distels.. de daad !
Ge moogt ze niet
scheiden! O zaait er hun zaad
Op Vlaanderens wegen,
al zijn ze beslijkt,
Tot boven ons gouwen
een regenboog prijkt!
Het mag U niet deren,
wat laf men U zegt;
Wij weten Uw liefde,
Uw lijden, Uw recht!
We lieven ons kerels,
de stoeren, de koenen.
De trouwen,
Wij, Vlaamse
pioenen...
Wij, vrouwen!
Alice Nahon
Uit
'Keurgedichten' - Leiden (1926)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten