Zondag
29
December
Nieuwjaars-Lied
Op de wijze: “God zal mij zijn aanzicht tonen” uit Schutte
- Uren, dagen, maanden, jaren,
- Vliegen als een schaduw heên.
- Ach! wij vinden, waar wij staren,
- Niets bestendigs hier beneên!
- Op den weg, dien wij betreden,
- Staat geen voetstap, die beklijft:
- Al het heden wordt voorleden,
- Schoon 't ons toegerekend blijft!
- Voorgeslachten kwijnden henen,
- En wij bloeien op hun graf;
- Ras zal 't nakroost ons bewenen.
- 't Mensdom valt als blaadren af.
- 't Stof, door eeuwen zaamgelezen,
- Houdt het zelfde graf bewaard.
- Buiten U, o eeuwig Wezen!
- Ach! wat was de mens op aard'!
- Maar door U aan 't niet onttogen,
- Liet uw gunst hem niet alleen.
- Godlijk Licht omscheen zijne ogen,
- En zijn nietigheid verdween.
- Onder uw genadeleiding
- Wordt hem deze levensbaan
- Slechts ontwikkeling, voorbereiding
- Tot een eindeloos bestaan.
- Dat de tijd hier 't al verover',
- Aan geen tijdperk hangt mijn lot.
- Gij, Gij blijft mij altijd over,
- Gij blijft eindeloos mijn God.
- Wel een ramp mij hier ook nader,
- 'k Vind in U mijn rustpunt weêr.
- Gij blijft in uw' Zoon mijn Vader,
- Wat verander', wat verkeer'.
- Vader, onder al mijn noden,
- Vader, onder heil en straf,
- Vader, ook in 't rijk der doden,
- Vader, ook in 't zwijgend graf.
- Waar ik ooit verandring schouwe,
- Gij, o God, houdt eeuwig stand.
- Ook op mijn stof rust op uw trouwe,
- Sluimert in uw vaderhand!
- Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
- Met uw blijdschap en verdriet.
- Welk een ramp ik moog bewenen,
- God, mijn God, verandert niet.
- Blijft mij alles hier begeven;
- Voortgeleid door zijne hand,
- Schouw ik uit dit nietig leven
- In mijn eeuwig Vaderland.
Uit: Proeve van eenige gezangen, 1805.
Rhijnvis Feith (1753-1824)