Zaterdag
1
Juni
Op het Tabakrooken
Al draagt de Boer een grove Kiel,
Zyn Klapmuts dekt een groote Ziel
Die hem, door haar bespiegelingen,
In eenzaamheid aldus doet zingen.
Klinkdicht
O Brandend Pypje, heete gloed!
Een tydverdryf, voor elk ten besten,
’t Geen alle zorg verdwynen doet
En ’t Hoofd ontheft van muizenesten.
Tabak die my na boven leid!
Als ik u, door den wind gedreeven,
Zie in de dunne Lucht verspreid,
Dan zie ik ’t voorbeeld van myn leven,
Dan is ’t dat gy my denken doet,
Aan ’t geen ik eerlang worden moet,
Een vlugtig stof, van geen vermogen.
Ik zie, wanneer ik van naby
Uw Rook wil volgen met myne oogen,
Dat ik moet eindigen als gy.
Al draagt de Boer een grove Kiel,
Zyn Klapmuts dekt een groote Ziel
Die hem, door haar bespiegelingen,
In eenzaamheid aldus doet zingen.
Klinkdicht
O Brandend Pypje, heete gloed!
Een tydverdryf, voor elk ten besten,
’t Geen alle zorg verdwynen doet
En ’t Hoofd ontheft van muizenesten.
Tabak die my na boven leid!
Als ik u, door den wind gedreeven,
Zie in de dunne Lucht verspreid,
Dan zie ik ’t voorbeeld van myn leven,
Dan is ’t dat gy my denken doet,
Aan ’t geen ik eerlang worden moet,
Een vlugtig stof, van geen vermogen.
Ik zie, wanneer ik van naby
Uw Rook wil volgen met myne oogen,
Dat ik moet eindigen als gy.
Jan van Gijsen (1668-1722)
uit: Het vermaaklyk buitenleven, of de zingende en speelende boerenvreugd (1716)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten