Maandag
31
31
juli
Uit Brabant
Melancholiek is 't klinken van de bellen
Aan 't haam* van 't paard, dat stapvoets sloft in 't zand,
Het opgeschoffeld stof zweeft naar de kant
En gansche zwermen vliegen vergezellen
Het beest, dat scheukt* en kopschudt van hun kwellen.
De kop omlaag, door 't kwastig net omrand,
Zo trekt het dier langs 't hooge dorre land
De tweewielskar en blijft eentonig schellen*.
En naast hem loopt de man, zijn evenbeeld,
In 't grauwe kleed met sjokkig loomen gang.
Verweerd zijn hoofd en haar, de hand vereelt
Staag klapt de zweep, doch maakt zijn paard niet bang:
Zij hebben saam te lang hun werk gedeeld
En sukklen samen voort hun leven lang.
Melancholiek is 't klinken van de bellen
Aan 't haam* van 't paard, dat stapvoets sloft in 't zand,
Het opgeschoffeld stof zweeft naar de kant
En gansche zwermen vliegen vergezellen
Het beest, dat scheukt* en kopschudt van hun kwellen.
De kop omlaag, door 't kwastig net omrand,
Zo trekt het dier langs 't hooge dorre land
De tweewielskar en blijft eentonig schellen*.
En naast hem loopt de man, zijn evenbeeld,
In 't grauwe kleed met sjokkig loomen gang.
Verweerd zijn hoofd en haar, de hand vereelt
Staag klapt de zweep, doch maakt zijn paard niet bang:
Zij hebben saam te lang hun werk gedeeld
En sukklen samen voort hun leven lang.
Johannes B. Schepers (1865-1937)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten