zondag
14
14
april
Heimwee
Kent gy
het land, waar hoog de ceder wies?
Een adem Gods door ’t moerbeiboomdal blies?
Van ’t eêlste bloed de bruine druiftros zwol?
De olijftak glom, van malsche koornen vol?
Kent gy dat land? daarheen, daarheen,
o Leidsman mijner vaadren! voer mijn schreên!
Kent gy
de stad? Haar hoog en heerlijk huis
Beeldde, eeuwen door, by palm- en lofgeruisch,
Met offerbloed, in ’t heiligdom gebracht,
Den Redder af, door eigen volk geslacht.
Verstrooide schaar, daarheen, daarheen!
De Rijkstad ligt niet voor altoos vertreên.
Kent gy
het volk? Zijn dooden leven weêr!
Zijn stammen gaan weêr opwaart, God ter eer.
Zijn oog aanschouwt wiens hart zijn misdrijf brak.
Vergeving stroomt uit d’ ader, dien ’t doorstak.
Daarheen, o aard, den blik! daarheen.
Isaäc Da
Costa (1798-1860)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten