maandag
20
20
mei
Psalm 1
Welzalig
hij, die der godloozen
Gemeenschap
mijdt, niet tot hun booze
Verbonden
toetreedt, en geen vrind
Wil
zijn van die Gods wetten hoonen,
Maar
dag en nacht de Heeren schoone
Gebod
bepeinst, betracht, bemint.
Hij
is een boom die steeds kan pronken
Met
jeugdig groen; zijn wortels dronken
Het
leven uit een diepe gracht.
Zijn
vrucht rijpt op gezette tijden. –
Die
zich door Gods gebod laat leiden,
Vindt
baat, bij al wat hij volbracht.
Maar
’t goddelooze volk der dwazen
Verstuift,
als kaf omhoog geblazen.
Zij
houden in’t gericht geen stand.
De
Heer, de kenner der gerechten,
Zal
uit hun midden al de slechten
Verdelgen met gestrenge hand.
Willem de Mérode 1932-1934
Geen opmerkingen:
Een reactie posten