woensdag
10
10
juli
Eros I
Uw bleek gelaat is in den Lente-avond
gelijk een witte, vleugelmatte vlinder;
uw blikken vloeien in mijn oogen, lavend,
maar 't laven maakt den dorst naar u niet
minder.
Uw toeƫ mond verroert niet in den avond,
ofschoon mijn blikken u tot fluistren dringen.
In beide handen 't aangezicht begravend,
kan ik de macht van snikken niet bedwingen.
Gij windt me om 't gloeiend hoofd uw kille
handen,
uw zakdoek bet de tranen van mijn oogen,
maar 'k voel uw koude vingers pijnend branden:
ik mag uw medelijden niet gedoogen.
Want uw gelaat is vlinderbleek van zorgen
om mij, die enkel maar uw vriend kan wezen...
Neen, dan! Ik zal niet wederkeeren morgen
om uit uw oogen weer die vrees te lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten