donderdag
5
5
september
Op de
wandeling
Wij
traden saam langs een verlaten laan:
Geen wind bewoog de looverlooze twijgen,
Wij voelden vredes ijlen nevel stijgen
En wisten ons van ’t kleed der vrees ontdaan.
Geen wind bewoog de looverlooze twijgen,
Wij voelden vredes ijlen nevel stijgen
En wisten ons van ’t kleed der vrees ontdaan.
En
vreemd: die zoo vaak met haar was gegaan,
Haar liefde kende en liefdes rijke zwijgen,
Mij was nog nooit haar smal gelaat zoo eigen
En nooit had ik zoo diep haar blik verstaan,
Haar liefde kende en liefdes rijke zwijgen,
Mij was nog nooit haar smal gelaat zoo eigen
En nooit had ik zoo diep haar blik verstaan,
—’ Ik
weet nog wel: er riep geen klein geluid,
Een roerloos waas had alles overtogen,
Alleen klonk van een vogel ’t ver gefluit…
Een roerloos waas had alles overtogen,
Alleen klonk van een vogel ’t ver gefluit…
Wij
spraken niet: maar stil, gelukbewust
Zijn onze hoofden tot elkaar gebogen
En zacht en lang heb ik haar mond gekust.
Zijn onze hoofden tot elkaar gebogen
En zacht en lang heb ik haar mond gekust.
J.G. Danser (1893-1920)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten