vrijdag
11
11
oktober
De hardnekkige
onkunde
Gij
groote, wijze mannen,
Die, in uw schoone schriften,
De comma’s en de punctum’s,
De stippen en de streepen,
Zoo kunstig, weet te plaatsen;
o Groote, wijze mannen!
Al ben ik juist geen schrijver,
Toch weet ik, in een reden,
De comma’s en de punctum’s
De stippen en de streepen,
Zoo nu en dan, te plaatsen:
Wanneer ik, groote mannen,
In de armen van mijn meisje,
Op haren boezem, ruste,
Dan praat mijn lagchend meisje,
En zegt mij honderd dingen;
Mijn meisje kent geen comma’s,
Geen punctum’s, of geen stippen;
Maar ik zet, onder ’t praaten,
De comma’s en de stippen
Geduurig op heur wangen;
Dit doe ik met mijn lippen!
Maar, ’t plaatsen van een punctum
Schijn ik niet wel te weten;
Want, dikwijls is mijn meisje,
In ’t midden van een reden,
Dan druk ik reeds mijn lippen,
Op heur, nog sprekend, mondje –
En dit – dit is een punctum!
o Groote, wijze mannen!
Al is ‘t, dat ik de punctum’s
Wat al te schielijk plaatse –
Maakt mij toch nimmer wijzer.
Jacobus
Bellamy (1757-1786)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten